Dc slangen uit en er was spoedig water. De eerste straal over het dak van de boerderij, de stoom sloeg er van af. Ook in de boerderij hield men de wacht. Mijn broer Jaap had de benzinevaten al bij de brandende boet weg gerold en gelukkig lag een partij oliezaad aan de oostkant van de boet onder een luifel. Dit kwam ook allemaal goed af. Kool brandt niet en met twee stralen op de brand was het al spoedig "brand meester". Wegens de zeer koude avond met acht graden vorst en harde wind werden de spuitgasten steeds gewisseld. Het was geen motorspuit maar een handspuit met aan weerszijde een spuitarm voor vier man. Dus 8 man bedienden de spuitbomen. Mijn moeder ontving dc mannen in huis met warme dranken en warmde hun wanten. Dit avontuur liep dus nog goed af. In de zomer hierna is op de plaats van de afgebrande schuur een moderne poterbewaarplaats gebouwd van dubbel glas met luchtkokers en een noord-zuid ligging. Dit laatste voor het licht op de poters, een hele verbetering. Een bijkomend geluk was dat de kool die winter erg duur was, want spoedig kwamen de Crisisjaren van '30 tot '39. Nog voor deze moeilijke tijd kwam een andere ramp, op 12 juni 1930 midden in een prachtige, mooie, droge zomer. Overal was men aan het koolplanten zetten, die je daarna ook weer moest 'natten'. Met een tuutemmer water geven, steeds een hele klus. Het is een heel verhaal en wel bekend bij veel oudere mensen. In het kort kwam het hier op neer. Na zes uur 's avonds begon het te rommelen om de zuid. Het onweer kwam snel dicht bij met felle bliksemstralen en knallen en een gordijn van hagel en regen. Het was erg. Het was een dubbele wolkbreuk. Een wolkbreuk is 20 mm per uur. Het was even droog maar het bleef warm, zwoel. De bui kwam uit het noorden weer terug, weer regen. Het water dat van de akkers in sloot spoelde zag grijs. Het onweer was 30 stralen per mm. Pas rond 10 uur werd het droog. De aardappelen, de kool en de uien waren kapot gehageld en verzopen. Geen inkomsten dat jaar. de natuur slaat toe, het is een bedrijf in de open lucht. Niemand had toen een regenmeter. Trouwens, zelfs dan was het nog moeilijk genoeg geweest want je had die dan nog af en toe moeten legen en meten. Bij de landbouw school in Schagen viel die avond in de meter 134 mm. In het centrum van de watersnood, de polder Koetenburg, schatte men dat er wel 180 mm moet zijn gevallen. Die polder stond blank en daar omheen, Woudmeer Noord, Dirkshorn, Schagerw aard Zuid was ook allemaal rampgebied. In Zijdewind bleef het zelfs helemaal droog en stonden de mensen toe te kijken. In Schoorl viel volgens het KNMI 55 mm, in Alkmaar 27, in Petten 30 en in Zuid-Scharwoude 27,5 mm. Door dc bliksem werd veel vee doodgeslagen. Café Sneekes in Tuitjenhom en twee boerderijen in Zijpe brandden af. Er waren verder nog meerdere inslagen die brand veroorzaakten maar die werden geblust door de wolkbreuken die meer water gaven dan de handspuit. Bij ons sloeg het ook in. Het dekseltje van de schoorsteen vloog er met een klap uit maar er kwam geen brand, misschien omdat het te nat was. De sloten stonden nokvol. Lage stukken land stonden zelfs onder water en ook onze binnenpolder stond blank. De stuw lag ook onder en tussen die stuw en het polderpeil lag een sloot met aan het einde een brede duiker met gaas ervoor. Tussen deze twee uiteinden had vader na de bouw van de onderbcmaling een voorraad jonge karpers losgelaten die na enige jaren al flink groeiden. Wij gingen ze af en toe voeren, het was een mooi gezicht. Maar door de watersnood na dat noodw eer glipten er heel wat karpers de polder in en bleven jaren leven. In de Crisisjaren braken slechte tijden aan. Kool en aardappelen gingen bij de veiling voor minimum prijs en 'liepen er door' zoals dat heette. Dan werd alles stuk gesneden en op een grote akker gegooid. Het w as droevig. Er waren in die jaren vaak zachte winters en dan hebben tuinders met kool veel afval doordat de kool te warm werd. Een koelhuis was een uitkomst. Men deed toen al proeven met goede resultaten in een vishal in IJmuiden. Kccman verhuurde ruimte voor koeling voor kool. Ik meen dat Van Essen aan de Langereis de eerste was die een koelhuis had. Vader had dat gezien en besloot in het najaar van 1938 ook een koelhuis te bouwen. Hij had advies ingewonnen bij de 'Holima' (Hollandsche higenieurs Maatschappij) te Amsterdam en die uitkomsten waren erg gunstig. In 1939 ging alles van start. De grote schuren aan de ringvaart waren geschikt. Er werd met kurk geïsoleerd en met 'Norge' verdampers en compressor gekoeld. Met de P.E.N. werd een overeenkomst gemaakt voor de aanleg van een kabel en de stroomvoorziening. Ook in Noord-Scharwoude werd net als bij ons een koelhuis voor een particulier, Zut, gebouwd. Dit beviel best, veel minder werk en afVal Het volgende jaar brak de oorlog uit en stond de handel met andere landen stil. Marius Strijbis 12

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Zicht op Haringcarspel | 1997 | | pagina 14