VAN LANGEDIJK NAAR DE WOUDMEER 1908- 1939 Af cn toe krijg ik de vraag om eens wat over vroeger te schrijven voor ons 'Zicht op Haringcarspcl' Dat wil ik dan hierbij, in de volgende verhaaltjes, proberen. Ik ben geboren in Zuid-Scharwoude, in 1918. Mijn vader was altijd al druk bezig op die kleine akkertjes in het bekende 'Duizend Eilandenrijk'. Er werd van rond 1900 tot en met de Eerste Wereldoorlog veel bloemkool geteeld aan de Langedijk. Alle tuinders gebruikten bij huis een plantcnbaan om zelf koolplanten te telen. Zo'n akkertje kreeg als mest een paar pramen bagger. Dit werd uitgestreken en naar gelang er winter kwam of niet, gespit en met het mensenbeultje gecgd. Daarna werd het met de klauw nog fijner zaai-klaar gemaakt. Er werd ongeveer een half pond koolzaad per snees gezaaid. Na 9 dagen kwamen de planten op en kwam spoedig de tijd van vuilwieden met de hand en het 'op stuk' zetten. Met een hozer. een grote waterschep, werd naar behoefte water gegeven. Wij woonden naast de zuurkoolfabriek van De Nijs. Wij waren met ons zevenen thuis; ik had drie oudere broers en wij hadden een zuster. Dus konden vader en moeder af en toe op hulp rekenen. Dat werd voor mijn oudere broers al spoedig realiteit, want die kleine akkertjes gaven veel werk. De plantenbanen bij de huizen werden gespit en onderhouden, alle kanten met de wieder ophakken en het gras langs de slootkant werd met de snik afgeschoren en gevoerd aan een koe. De langere akkers werden geploegd met de balansploeg. In de plantenzetterstijd werden de bloemkolen in de lengte op regels geplant met een plantersgraafje met een hulpje als aangever of aangeefster. Maar ook in de breedte van de akker stonden de planten recht naast elkaar. Dit was nog vakwerk en het was nodig, want met het schoffelen in de lengte van de rijen liep men tussen de bloemkool. En als de kool klaar was, zoals wij dat noemden, lag de schuit naast de akker en met koolmanden vol kool liep men overdwars tussen de rijen door. Het varen naar de akkers in de "West' vergde heel wat tijd. Daarvoor had men een klein puntschuitje. soms het zeil en het roer mee, dan kon men op de heen- of terugweg zeilen. Natuurlijk gingen eten en drinken ook mee om de West. Soms gebeurde het wel dat werkvolk naar een akker gestuurd werd om te schoffelen op een verkeerde akker aan het wieden waren. Er waren ook zoveel akkers. Het is zelfs nog eens gebeurd dat een baas een nieuwe werkman aangenomen had en hem naar zijn hoekje slabonen stuurde met het schuitje en hem vertelde "wied jij nog even die slaboncn". De jongen wiedde dan ook prompt alle slabonen om. Dat gaf na een paar dagen natuurlijk heel wat herrie, 't w as door de baas verkeerd verteld, zei de jongen. "Hij had tegen mi j zeggen moeten 'wied het onkruid om'. Ik heb gedaan wat hij zei." Zo was het ook. Hij was zijn baantje toch kwijt. Nu weer ter zake. Vader vond dat hij met al die kanten van de akker en nog een greppel midden in de akker toch wel erg veel koolplanten minder kon zetten. Het was te veel handwerk. Hij kon in de Heerhugowaard als bedrijfsleider op hoeve 'Zuidwijk' komen werken met een aandeel in de winst. Dus op 17 maart 1921 verhuisden wij naar Heerhu gowaard. Vader had hier veel grotere stukken land dat met twee paarden en wagens enz. goed te bewerken was. Het was een hele overgang, geen gepruts meer met varen. Nu kon hij met paarden en grote wagens de produkten vervoeren In de Heerhugowaard werden ook veel aardappelen verbouwd. Aardig om te noemen is dat hier in de Heerhugowaard wij Jan van Graft als buurman hadden. Die had een zoon, Willem van Graft, die al vanaf 1919 vliegenier was. Op een Harlev Davidson denderde hij door de omgev ing, het was een pracht van een jongen. Hij zocht het al erg jong hogerop. Hij wist zich op motorisch gebied bij een garage al vlug op te werken tot monteur. Dat ging hem beter af dan met koeien omgaan. Door het verlies in de Ie Wereldoorlog mocht Duitsland geen kanonnen en vliegtuigen meer hebben. Dit tot grote spijt van de nu werkloze Duitse vliegers. Het schieten raakte over en men sloopte veel vliegtuigen: v leugels eraf en motoren eruit. Zo haalde ook Fokker een hele trein met vliegtuigonderdelen naar Nederland. Bij Deventer was spoedig een grasvliegveld gemaakt. Er kwamen enige Duitse oorlogsvliegers en monteurs en er werden met passagiers rondvluchten gemaakt. En dat sloeg aan. Willem van Graft ging op zijn Harlev ook naar Deventer en was spoedig een bekwaam vliegtuigmonteur. Als een vliegtuig klaar was dan maakte hij samen met een Duitser twee 'invliegrondjes' om het vliegveld. En weldra vloog hij alleen. 9

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Zicht op Haringcarspel | 1997 | | pagina 11