Aan de Ringsloot woonden we erg eenzaam, wij groeiden op in de vrije natuur. Aan de schoon geboende klompjes wisten wij dat het zondag was, schoenen hadden we niet en we gingen nooit ergens naar toe. Mijn oudste zuster Clazien moest naar school, ze ging bij opa en oma Meester in de kost. De afstand was te groot om alleen naar de Rooms Katholieke school in Noord-Scharwoude te gaan. Haar alleen langs de Kaï (=dijkje) van de Ringsloot laten gaan en ook nog over een paar hekken te laten klimmen was onverantwoord. De afstand was ook bezwaarlijk voor mijn zusje Afie. als baby had ze dauwworm gehad en daarom was ze een teer meisje gebleven. Afie kreeg een jaar uitstel van de leerplicht. Omdat er best veel te doen was. had vader een werkman in dienst die betaald werd door de baas zelf. Die werkman kon vloeken als een ketter, "t lag hem voor in de mond en achter zijn kiezen", zo erg zelfs dat wij ook begonnen te vloeken. Op een dag zei moeder "je moet het zelf weten Klaas als je vloeken wilt, maar doe het dan in het land en niet in de kamer, de kinderen beginnen ook al!". Ik zal er aan denken' beloofde Klaas. Jaren later kwam hij een oude vriend tegen op de Schagermarkt. Het viel hem op dat Klaas niet meer zo vloekte, de kennis vroeg hem naar de reden hiervan. Klaas antwoordde "dat heb ik nou te danken aan Manjtje van Piet Bommer, ik vind het nou zelf ook geen gehoor meer". Wat een goed woord al niet kan doen. In de zomer kwamen drie weken lang Belgen om te helpen het graan te maaien, dat konden vader en de knecht niet alleen af. Alles ging in die tijd nog met de hand. De Belgen sliepen in het stro in de stal en zij zorgden zelt voor de kost. ze kochten brood en belegden dat met dikke plakken spek. Vader vertelde me later een leuk verhaal. Toen ik in de kinderstoel zat vroeg een Belg aan me "geef me eens een poot?". Ik deed alle moeite om mijn been boven de kinderstoel uit te krijgen, daar werd natuurlijk hartelijk om gelachen. Ik begon te lopen en mijn zus Klazien moest me altijd aan het zeel (=touw) zetten, ik stond dan eerst van kwaadheid een tijd te razen voor ik er vrede mee had. vertelde ze mij later. Ik was een mollig kind met krullend haar. De huisbaas, tevens werkgever, wilde mij graag meenemen, hij had zelf drie jongens. Zijn vrouw wilde nog graag een meisje, maar ze kon geen kinderen meer krijgen. Hij zei "wat zou ze blij met haar wezen, ik heb er wel duizend gulden voor over". In die tijd was dat een kapitaal, maar er was geen sprake van. moeder wees het voorstel van de hand. Daar ben ik mijn ouders nog altijd dankbaar \oor. want ondanks alle ziekten en armoe hebben wij een liefdevol en behouden jeugd gehad. Mijn broertje Herman werd ziek toen ik vier maanden oud was, hij kreeg hersenvliesontsteking en na hevige koortsen stierf hij op 5 jarige leeftijd op 5 juli 1914. Het was het begin van veel ellende die nog ging komen. Vader en moeder moesten de doktersrekeningen zelf betalen, want wij hoorden bij de welgestelden en mochten dus niet in het ziekenfonds. Spoedia werd de koe verkocht, dat had tot gevolg dat moeder zelf melk moest halen bij Leen van Tiei. hij woonde in een molen aan de andere kant van de Ringsloot. Moeder nam de kinderen mee in de schuit als ze naar Leen aing. Op een dag sprong er een grote kikker in de schuit, mijn zusje Bet werd bang en ze ging op de rand van de schuit zitten. Door de verplaatsing van het gewicht dook Bet achterover het water in. Moeder gooide de kloet neer. daarmee raakte ze Piet en hij dook aan de andere kant het water in. Moeder trok eerst Bet uit het water en daarna kon ze nog net Piet aan zijn benen onder de schuit vandaan halen. Het zal je maar gebeuren, vele malen heeft moeder dit verhaal verteld. Moeder kreeg open benen, daar heeft ze lange tijd mee gesukkeld. Tot overmaat van ramp kreeg vader fistel, zo erg dat hij bediend moest worden (hij lag op sterven). De dokters wisten in die tijd nog weinig raad voor fistels. Door het gebruik van de Fistelpot (nu nog verkrijgbaar) en zijn opgeruimde natuur wist hij er toch weer bovenop te komen. Het zware werk kon hij met doen door de gaten die hij in zijn rug. armen en benen had gekregen, gaten uitgevreten door de fistel. De doktoren noemden fistel ook wel "beeneter", een zeer toepasselij ke naam. Voor het zware werk moest een werkman worden aangenomen, de baas heeft vader nog een jaar lang vijf gulden per week uitbetaald, met vrij wonen in de hoop dat hij weer zou kunnen werken. Vader bleef echter zijn verdere leven invalide. Sociale voorzieningen had je in die tijd nog niet. moeder kreeg het erg druk terwijl ze zelf ook met helemaal gezond was. Ze moest nu niet alleen de kinderen verzorgen maar ook vader, verder moest ze er op uit om melk te halen. Zo af en toe kwam haar zuster Afie Meester helpen om haar het naaiwerk uit handen te nemen. Afie woonde in die tijd nog bij haar ouders en was naaister van beroep. Mijn ouders raakten totaal aan de grond, voor het grootste deel door de doktersrekeningen. Ook moesten wij verhuizen, omdat er een nieuwe zetbaas op de boerderij moest komen. Vaders baas vond dat erg jammer, want vader was altijd een heel goede kracht geweest, maar helaas het was niet anders. 23

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Zicht op Haringcarspel | 1996 | | pagina 25