Steden dat aan de Statenvergaderingen deelnamen waren aanvankelijk vooral Delft, Dordrecht, Haarlem en
Leiden. Na 1477 werden Gouda en Amsterdam tot de grote steden gerekend.
De eerste landsadvocaat werd in 1480 door de Staten van Holland benoemd. Hij was tevens ambtshalve
pensionaris van de Ridderschap. Voor zijn aanstelling werden de stukken, bestemd voor de Staten, bewaard in
de stadsarchieven van Leiden en Delft, later vormden de Staten hun eigen archief.
De Opstand maakte veranderingen in de organisatie van het landsbestuur onvermijdelijk, omdat de Staten in de
rechten van de landsheer traden en de verantwoordelijkheid van het landsbestuur op zich namen.
De landsadvocaat, vanaf 1621 raadspensionaris genoemd, was als pensionaris van de Ridderschap tevens
voorzitter van de Staten van Holland. Als zodanig leidde hij ook de afvaardiging van zijn Gewest naar de
Staten-GeneraalDoor het bestuurlijke overwicht van Holland speelde hij ook een overheersende rol in deze
Staten-Generaal.
De invloed van de Ridderschap werd overigens sterk ingeperkt. Tegenover de achttien steden, die na 1572 hun
stem uit mochten brengen, was de Ridderschap slechts met een stem vertegenwoordigd.
In Holland werd overeengekomen, dat naast de stadhouder, Willem van Oranje, één college de gemenelandsza-
ken zou behartigen: de Gecommitteerde Raden. Hun taak omvatte onder meer het toezicht op de geconfisceerde
kerkelijke goederen, op de Rekenkamer der Domeinen, verder op het (doen) uitvoeren van de besluiten van de
Staten, het zorgdragen voor de financiën, het bijeenroepen van de Statenvergaderingen en het opstellen van de
beschrijvingen.
De dagelijkse bestuurszaken boven het IJ berustten bij een afzonderlijk college van Gecommitteerde Raden. Dit
college noemde zich Gecommitteerde Raden in West-Friesland en het Noorderkwartier en zetelde in Hoorn.
In 1582 werd de Rekenkamer ter auditie opgericht voor de controle van de gemenelandsrekeningen onder
toezicht van Gecommitteerde Raden van het Noorder- en Zuiderkwartier, die de dagelijkse leiding over de
Hollandse financiën kregen.
Naast de Grafelijkheidsrekenkamer en de Rekenkamer ter Auditie was er ook nog de Financie van Holland, die
rechtstreeks onder de Gecommitteerde Raden ressorteerde en er de boekhouding voor voerde. Deze omvatte de
administratie van lijf- en losrente, obligaties, ambtsgelden. loterijen, heffingen en verpondingen en de controle
van de ontvanger-generaal, de kwartierontvangers en de gaarders van de gemene middelen.
In de Franse tijd vonden zowel op landelijk als op gewestelijk niveau verschillende wijzigingen plaats. Zo
werden de ambten van stadhouder en raadspensionaris afgeschaft. Ook werden de colleges van Gecommitteerde
Raden en andere gewestelijke instellingen opgeheven. In 1796 trad een nieuw bestuursreglement voor Holland
in werking. In 1798 werd een eind gemaakt aan de soevereiniteit van de gewesten. Er kwam een eenheidsstaat,
waarbij grondig gebroken werd met de oude gewestelijke begrenzingen. Holland werd verdeeld over een aantal
departementen. Bij de Staatsregeling van 1801 werd bijna geheel Holland weer verenigd tot een departement
Holland, onder een bestuur dat weer enige zelfstandigheid kreeg. In 1807 werd Holland weer verdeeld, nu in de
departementen Amstelland en Maasland, het begin van een blijvende bestuurlijke scheiding van Noord en Zuid.
Vanaf 1814 tot 1840 kende de grondwet weliswaar één provincie Holland, maar deze was in twee bestuurlijke
eenheden verdeeld, met twee gouverneurs en twee colleges van Gedeputeerde Staten. Er was nog wel één
college van Provinciale Staten, maar dat kwam slechts enkele dagen per jaar bijeen, beurtelings in Haarlem en
Den Haag. Tot 1850 lag het zwaartepunt van het provinciaal bestuur bij de gouverneur. Door de grondwetsher
ziening van 1848 en de daaruit voortvloeiende Provinciale Wet van 1850 nam die overwegende invloed sterk af.
Ook heette de gouverneur verder Commissaris der Konings.
De gevolgen voor de archiefvorming
Zoals reeds werd vermeld, maakte Noord-Holland tot 1799 deel uit van het gewest Holland. De bestuursarchie
ven van dit gehele gewest berusten dan ook in het Rijksarchief van Zuid-Holland, gevestigd in het Algemeen
Rijksarchief in Den Haag. Van een aantal bescheiden, die Noord-Holland betreffen, zijn kopieën en afschriften
gemaakt, die in het Rijksarchief in Noord-Holland (verder RANH te noemen) berusten. Het archief van de
Gecommitteerde Raden in West-Friesland, globaal het gebied boven het IJ, bevindt zich in het RANH, Noord-
Holland beneden het IJ vindt men weer in het Rijksarchief in Zuid-Holland (RAZH). Wel heeft het RANH
zeventiende en achttiende eeuwse afschriften van de resoluties van dit college met indices daarop. Ook zijn de
archieven van de Westfriese Munt en van Commissarissen van de pilotage (loodswezen) benoorden de Maze
aanwezig. De bestuursarchieven uit de Franse tijd uit de periodes 1795-1799 en 1802-1807 berusten in het
RAZH, die uit de periodes 1799-1802 en 1807-1814 in het RANH.
12