De kachel Om de kou te verdrijven stookte men in vroeger jaren een vuur in huis. Een kuil in de grond en de rook zoveel mogelijk door een opening in het dak. Later en vooral in grote gebouwen bouwde men een soort oven met schoorsteen, wat nog weer later resulteerde in de bij velen nog bekende kachel. Een rond of vierkant geval met een pijp naar de schoorsteen op het dak. Er waren heel wat verschillende modellen en soorten, hun hoofdfunctie was warmte afgeven en als nevenfunctie kon er op gekookt en gebakken worden. Maar een ding hadden ze allemaal gemeen, er moest brandstof in om warmte te geven. Die brandstof werd meestal 1 x per jaar bezorgd door de z.g. steenkolenboer. Men wist uit ondervinding wel ongeveer hoeveel mud brandstof er nodig was dat werd besteld en door de 'kolenboer' afgeleverd. Praktisch iedereen had een kolenbak of kolenhok, het zij van hout of steen, en ook nog vaak in huis een kleine ruimte voor hout. De mannen die de brandstof kwamen brengen, meest met paard en wagen of met de schuit zagen er uit als Zwarte Piet, zwart en beroet. Ze liepen snel van de wagen of schuit naar het kolenhok, want iedereen bestelde zijn brandstof op dezelfde tijd. n.l. in de herfst. Er waren verschillende soorten brandstof, afhankelijk van de kachel die men had en de prijs die men er voor kon betalen. Je had grove en fijne antraciet, eierkolen, cokes, briketten en dan was er ook nog harde en zachte turf. De gewone man had meest een z.g. Salamander of potkachel, de haard was al weer mooier maar ook duurder en op grote boerderijen stond vaak een mooi exemplaar in de haard, maar een gewoon kacheltje in de keuken, waar men ook woonde, 's Nachts ging de kachel meestal uit, behalve als het 's winters hard vroor, dan wikkelde men 's avonds wat vochtige kranten om gloeiende briketten, die dan 's morgens nog net niet helemaal verbrand waren en dus nog wat warmte uitstraalden. Elaarden en wat men later de convector noemde, kon men zo goed afstellen dat ze 's nachts op een laag pitje doorbrandden. Een hele verbetering want anders was men genoodzaakt om iedere morgen de kachel weer aan te maken zoals dat zo mooi genoemd werd. Meestal was dit het werk van vader, die was toch al vroeg op. maar moeder kon er ook best mee overweg. Eerst de aslade legen. Als de wegen glad waren gebeurde dit op straat, anders op een onverhard pad en anders op de vuilnishoop. Dan de kachel aangemaakt, eerst een oude krant, daarop wat houtjes uit de houtbak. soms wat petroleum en dan de vlam erin. Bij stil weer en geen trek in de schoorsteen vaak een rokerige bedoening, maar meestal ging het vlot en konden er voorzichtig wat kolen op het vuur gedaan worden. De kolen waren vanuit het kolenhok in de kolenkit geschept. Dit deed je met de kolenschep, anders beschadigde de kit. Behalve de klep onder voor de as en om het vuur wat op te poken had de kachel boven een klep om er de brandstof in te doen. Helemaal Salamanderkachel Godin, bovenop w aren veel kachels nog voorzien van een aantal ringen die v an de ca 1920 kachel afgehaald konden worden en waarin dan een langwerpige ketel in paste om water in te koken. We hebben het nog niet gehad over het regelsysteem, waarmee men de kachel van meer of minder trekking voorzag. Bij de meesten zat er achter op de kachel waar de aansluiting met de pijp naar de schoorsteen zat. een schuif, hiermee kon men ten naaste bij regelen of men de kachel fel of minder fel wilde laten branden Bovendien zat er ook meestal in de pijp naar boven nog zo'n schuif, dubbele beveiliging dus. Haarden hadden vaak een mooie gebogen vorm. de flinke deur voorzien van mica venstertjes. Hierdoor kon je genoeglijk het haardvuur zien branden. Gewone kachels hadden dit niet, maar hadden wel tussen de 2 genoemde kleppen wat mica ruitjes zodat je ook daarin het vuur kon zien branden. Bij flinke kou werd de kachel lekker opgestookt en stond zijn 'buik' wel eens roodgloeiend. Menigeen heeft zich in die jaren aan de kachel gebrand. "N De brandende kachel had nog een functie, namelijk kleren drogen. Er werd dan een rek omheen gezet met daaraan het wasgoed dat dan lekker droogde. Door de vochtigheid leverde dit wel beslagen ruiten op. maar dat ongemak nam men op de koop toe. De zaterdagse wasbeurt gebeurde ook het liefst bij de kachel, lekker warm. Warm water uit de zakketel die op en in de kachel stond en ook de 'verschoning' was lekker warm. Ook kun je best een 'lessie' overgebleven eten op de kachel opwarmen en in de oorlogsjaren bakte men er de zogenaamde haardkoeken op. Met een likje margarine of zelf gekarnde boter en wat suiker was dat een ware traktatie. 9

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Zicht op Haringcarspel | 1996 | | pagina 11