Gras en Bouwland De oppervlakte van het Klein-Geestmerambacht in de 19e en 20e eeuw wordt goed weergege ven op de kaart van Ir. P.du Burck (zie afb. blz 15). Naarmate de bemaling verbeterde kon steeds meer bouwland in gebruik worden genomen. Dat 2/3 deel van de veldnamen betrekking heeft op bouwland enz., terwijl er nog omstreeks 1900 veel meer grasland was, zal te maken hebben gehad met de kleinere verkaveling in het verleden, die voor o.a. ontwatering, baggeren, bereikbaarheid en bezitverdeling nodig was. De graslandnamen bleven ook na het scheuren ofwel omploegen vaak gehandhaafd. Opvallend is het aantal namen dat de lage, natte en soms buitendijkse ligging aangeeft. In het vorige artikel werden er enkele genoemd. O.a. ven, slik, waard, koog, moer (veenachtig), del (oorspronkelijke erosiekreek), groet, rietweide en heen. De laatste 2 geven de begroeiing aan o.a. riet en zeebies. De zeebies was een algemene plant, die veel voorkwam in het zoute en later brakke milieu van het Geestmerambacht. De bruine biezeknoppen, die in grote bossen het moeras kleurden, gaven aanleiding tot de naamgeving; de Bruine-(h)een(d), (h)eendebollen. Omdat de verzoeting van het Geestmerambacht de heen of zeebies deed verdwijnen, begreep men de oude namen niet meer en kreeg men deze verbasteringen. De voornaamste grondsoort bestaat uit jonge zeeklei soorten, elders ook knik-of knipklei geheten, Rekere-gorsgronden, meer-en del gronden. Hoe dezen gevormd zijn is in afb.2 goed waar te nemen. Het geeft de gelaagdheid van Geestmerambacht in doorsnede van Enigenburg tot St.Pancras aan. Bekijken we eerst de historie van het gebied dan krijgen we het volgende beeld: Voor de Romeinse tijd was hier vnl. door het zeegat van Bergen, een zogenaamde pre- Romeinse kwelder van oudere klei en zavel, dit is zanderige klei, gevormd, waarop na dichtslib- bing van dit gat in betrekkelijk rustig water eerst veen en na ong. 300 na Chr. pikklei werd afgezet. Deze tijdsbepaling was mogelijk, omdat aardewerk van Fries-Bataafse oorsprong in de veenlaag (te zien als vegetatieband) op verschillende plaatsen in het Geestmerambacht werd aangetroffen. De menselijke bewoning eindigde omstreeks genoemde datum, en de stugge kalkarme pikklei bevatte dan ook niet deze bewoningsresten. In afb. 2 zien we ook dat vaak op de pikkleilaag van gem. 30-50 cm. dik een zogenaamde gorsdek is gelegd, dat vanuit het zeegat van de Zijpe via de Rekere met diverse stormen binnen stroomde. De Rekere-gorsgrond onderscheidt zich van de pikklei grond door een veelal betere lichtere samenstelling van klei, zavel of zand en ligt vrij hoog. Het is een laag die kalkhoudend is en meestal 75-100 cm. dik. In de vroege Middeleeuwen, een tijd van overstromingen, werd duchtig huisgehouden in dit jonge-klei landschap. Er ontstonden meren waarvan de bodem bestond uit de oude kwelder- gronden, maar ook wel uit minder diep uitgespoelde gedeelten. Deze gedeelten werden in het Geestmerambacht "dellen" genoemd. In deze dellen waren de erosiegeulen herkenbaar die het omliggende land hadden overspoeld, maar ook zelf wat dichtslibden of dichtgroeiden. Later zijn vanaf de 16e eeuw de meeste meren en dellen drooggemalen, en veelal door onderbemaling beheersbaar gemaakt. Sloten Juist in het gebied van ons kaartfragment, waar gras land lange tijd aanwezig was, doorsneden onregelmatig verlopen sloten het terrein, waar hoge grond grensde aan lage grond. Ze zijn vaak als erosiekreken te beschouwen die later werden uitgediept. Het waterpeil in het Geestmerambacht voor de ruilverkaveling van 1965 was -1,49 m. N.A.P. (zie ook Afb.2) 14

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Zicht op Haringcarspel | 1995 | | pagina 16