De Vrye Heerlyckheyt
Wermerhuys, Scoerledam en Crabbedam
Het woord "Heerlijkheid" is afgeleid van het woord "Heer", en betekent; het gebied waarbinnen de
Heer zijn "heerlijk recht" uitoefende. Dat wil zeggen; het gebied waarbinnen hij zorg draagt voor
de rechtspraak en het bestuur. Niet alleen mocht de Heer binnen dat gebied eigen Keuren
verordeningen maken, hij had ook recht op een gedeelte van de opgelegde boeten.
Bovendien had de Heer van zo'n "Heerlijkheid", nog allerlei andere "heerlijke rechten", zoals het
recht om belasting te heffen van zijn onderdanen o.a. de zwanendrift op zwanen jagen, en het
overige jachtrecht in zijn gebied enz. Rechten zoals jacht- en visrecht werden meestal verpacht,
waardoor de bezitter ervan ook weer inkomsten daaruit kon trekken.
De heerlijke rechten komen oorspronkelijk voort uit het Leen-recht. In principe vielen alle
heerlijke rechten alleen de Landsheer, dus de Graaf of de grondheer toe.
Een van de Landsheren van het Graafschap Holland was Floris V.
Aangezien de Graaf steun en geld nodig had, gaf hij zijn rechtsmacht binnen bepaalde gebieden en
alle overige heerlijke rechten vaak in leen uit, waarbij hij bovendien nog bijstand beloofde aan
degene die met een gebied beleend was.
Voor 1257 was Warmenhuizen in het bezit van de Graven van Holland. De naam "Holland" komt
van houtland, holtland of holland.
Dit waren grote bosrijke gebieden bij Leiden waar Floris II toen woonde (1091-1121).
De titel "Graaf van Holland" komt in 1101 voor het eerst voor als Leenman van de Bisschop van
Utrecht.
De eerste Heer van "Wermerhuys" zoals het toen genoemd werd, was ridder Willem II van
Egmond omstreeks 1257. Dit wordt ook nog eens bevestigd in een akte uit 1290 door Floris V. De
Egmonds waren al rond 1200 tot Ridder geslagen, maar pas in 1486 benoemd tot Graaf.
Willem II kreeg Warmenhuizen, Schoorldam en Krabbendam in leen als een hoge en lage
"Heerlyckheyt", wat inhield dat hij over de "hoge" rechtspraak zoals moord en doodslag, en andere
ernstige misdrijven, en over de "lage" rechtspraak mocht beslissen o.a. diefstal, niet betalen van
boetes enz.
Naast de rechtsheerlijkheid bestond zo'n "Ambachtsheerlijkheid" ook uit het genot van de
opbrengsten van de oogst, grove en koren Tienden (elke tiende-schoof), smalle Tienden voor
tuinderij produkten, krijtende Tienden voor levende dieren.
Daarnaast waren er de opbrengsten uit de rechten voor sluizen, tol, wind, vis- en vogelvangst,
markt- en waag recht, kooi en duiventil recht, de turfmaat van Schoorldam. Voordracht van
Schout en Schepenen, de burgemeesters, secretaris, bode, predikant, koster, schoolmeester,
armenmeesters, kerkmeesters, weesmeesters, veerschippers.
De Heer mocht een derde deel van de verbeurtenissen en boeten innen, maar die mochten de 42
stuivers niet te boven gaan.
De Egmonds moesten hier wel wat tegenoverstellen bij de Graaf van Holland, en dat was behalve
afdracht van belastingen o.a. ook de Heervaarplicht, wat inhield Floris V te dienen met een legertje
manschappen als er oorlog dreigde, en dat gebeurde nogal eens. Die manschappen werden dan uit
de naburige dorpen gehaald.
Met Heervaart- of Koggeplicht was Warmenhuizen verplicht 32 riemtalen (roeiers) te leveren
samen met Langedijk.
De Schout, een soort rechter en baas namens de Egmonds, was er vanaf 1289 te samen voor
Warmenhuizen, Schoorldam, Krabbendam, Harenkarspel, Kalverdijk, Tuitjenhorn en Dirkshorn.
Eenigenburg, St.Maarten en Valkkoog, vielen hier buiten omdat deze dorpen rechtstreeks tot het
Graafschap van Holland toebehoorden. Deze gebieden behoorden al sinds 985 tot het bezit van de
Graven van Holland.
In 1319 ontstond verschil van mening om de rechten en plichten van Tuitjenhorn tussen Graaf
Willem III, 1304-1337 Graaf van Holland en Henegouwen) en Wouter II, Heer van Egmond.
We beperken ons tot Warmenhuizen. Het bleef van de Egmonds tot ongeveer 1600. Afgezien van
een korte onderbreking (1416-1421) was de Heerlijkheid Warmenhuizen steeds het "onsterfelijk
20