Bovendien ontvingen zij, zowel gedurende de bedijking als tot één jaar na gereedkoming, vrijdom
van "de middelen van consumptie op den cleijne bieren twee gulden de tonne ende daer beneden
sonder dat daerinne wert begrepen aen impost van de wijnen ofte sware bieren
Verder kreeg men voor altijd vrijdom van de tollen die "de graeffelijckheijt van outs toegecomen
hebbende, van alle 't geene sij sullen voeren nae den voorsz. landen, ofte van daer uijtvoeren".
De eerste stap in het bedijkingsproces was het graven van een ringsloot en het opwerpen van een
kade, waarna met behulp van vier grote achtkantige watermolens met dubbel gaand werk het
droogmalen kon beginnen.
Op 26 februari 1631 worden te Den Haag in het huis van Johan Basius, heer van Harenkarspel, de
kavelconditien en voorwaarden vastgelegd.
Gleijn Pietersz. Klooster, gezworen landmeter en wonende in de banne van Niedorp, had in
opdracht van de bedijkers, de drooggelegde Schagerwaard opnieuw opgemeten en in kaart
gebracht.
Uit de kavelconditien blijkt, dat de Schagerwaard een oppervlakte had van 330 morgen en 321
roeden Geestmerambacht maat.
Na het graven van de kavelsloten ontstonden er 55 kavels van 6 morgen elk.
Volgens een eerder opgemaakte overeenkomst waren de landen onderling als volgt verdeeld:
De heer van Schagen ontvangt 30 morgen; de heer van Harenkarspel 30 morgen en 680 roeden;
Joost Brasser 36 morgen en 680 roeden; Jacob van der Graaf 46 morgen en 680 roeden; Cornelis
Graswinkel en Joost van der Hooge, burgemeesters van Middelburg elk 37 morgen en 400 roeden;
Mr. Anthoni de Waal, pensionaris der stad Monnikendam 30 morgen en 680 roeden; Julio van der
Moere 37 morgen en 401 roeden; de burgemeesters van Oudcarspel Lucas Aalbertsz., Jacob
Maartensz. en Olfert Fredericksz. tezamen 42 morgen.
Buiten de kaveling is gebleven ongeveer twee geersen land, gelegen tussen de rietbossen bij het
Hoornkergat dewelke in eigendom bleven bij de erfgenamen van wijlen de heer van Harenkarspel.
De kavels werden verdeeld d.m.v.loting. Uit een bokaal werden briefjes met de namen van de
rechthebbenden getrokken. Wiens naam het eerst werd getrokken kreeg kavel no. 1 toebedeeld.
Wiens naam als tweede werd getrokken ontving kavel no. 2, enz.
De wegen vanuit de Schagerwaard naar Dirkshorn, naar Groenveld en Valkoog en naar Blokhuizen
zouden in het voorjaar van 1631 aangelegd worden.
Ook de kavelsloten en scheid ingssloten zouden op kosten van het gemeene land in de zomer van
1631 nogmaals worden verdiept.
Ook werd besloten dat de heer van Harenkarspel als handhaver van de jurisdictie de aanstelling
van de dijkgraaf aan zich hield. De benoeming van heemraden werd aan de hoofdingelanden
overgelaten; zij kregen de taak keuren en verordeningen te maken.
Erg profijtelijk is de hele onderneming voor de bedijkers niet geweest. Men had de Schagerwaard
dan wel bedijkt en drooggemalen, maar tegenover het gewonnen cultuurland stonden hoge
onkosten.
Al bij de eerste verlenging van het octrooi in 1646 verzoeken de eigenaars en bedijkers om
ruimere vrijstellingen.
Uit de verlenging van het octrooi in 1646 blijkt ook met welke problemen en tegenslagen de
bedijkers te maken hadden gekregen.
Zo kwam men al spoedig tot de conclusie, dat zij "haer dijcken niet conde leggen op de eijnden
van de inleggende rietbosschen dicht bij 't water, ter oorsaecke van de groote laechte van den
gront aldaer".
Hierdoor was men genoodzaakt geweest om de dijken op de hoogste einden van de rietbossen,
tegen het oude land aan, neer te leggen, zodat alle rietbossen die rond de Schagerwaard lagen
binnen de bedijking kwamen te liggen.
Doordat de rietbossen waarop de dijk was neergelegd, twee, drie en soms vier voeten hoger lagen
dan de grond van de Schagerwaard liep er veel regenwater, lek- en dringwater door de dijken op
de gronden van de Schagerwaard.
Zo stonden de lager gelegen gronden, met uitzondering van de zomermaanden, vaak onder water.
Ook de hoger gelegen landen hadden nog veel last van het water. Dit zorgde er voor dat landerijen
15