J v$ De Schagerwaard Van water tot land In het jaar 1248 is er volgens de Annales Egmundenses een grote stormvloed geweest waarbij o.a. de dijken bij Hargen en Schagen bezweken. In 1250 is de dijk bij Schagen weer hersteld, doch kort daarop weer doorgebroken. Als gevolg van deze overstromingen waren er vele meren in ons gebied ontstaan. Ook de rivier die in de dertiende eeuw "Withmere" werd genoemd, breidde zich in die jaren uit tot de grote waterplas de Schagerwaard of Witsmeer. Aan droogmaking van deze meren werd vooralsnog geen aandacht besteed, daar de strijd tegen het buitenwater en het onderhoud van de Westfriese Omringdijk alle aandacht en energie opeisten. De voorwaarden voor het ondernemen van landwinningsprojecten zijn in de tweede helft van de 16e eeuw wel gunstig. Enerzijds door het beschikbaar komen van gelden verdient met de handel, anderzijds door de ontwikkelingen in de molenbouwtechniek. In het midden van de 16e eeuw wordt met de landwinning een voorzichtig begin gemaakt door het bedijken en droogmalen van het Kromwater 154 het Dergmeer 1542) en het Kerk- meer 1547). Ruim 100 jaar later is het landschap van het Geestmerambacht door het bedij ken en droogmaken van alle me ren aanzienlijk veranderd. De droogmaking van de Schager waard vond uiteindelijk plaats in 1631. Toch was er al eerder een plan geweest om tot bedijking en droogmaking over te gaan. Deze poging dateerde van 1590. Sabina van Egmond, vruchtge bruikster van de Egmondse goe deren, kreeg in 1589 namelijk toestemming van het Hof van Holland om, ter vergroting van haar inkomsten, enkele meren waaronder de Schagerwaard te bedijken. Nu was het zo dat alle landerijen die aan de meren grensden, in eigendom toebehoorden aan diverse particuliere personen en instellingen, die voor het merendeel in de loop der jaren hadden getracht hun bezit uit te breiden door het bevorderen van het aanwassen. De meren en aanwassen werden van oudsher beschouwd als eigendom van de bezitters der heerlijkheid en als zodanig vermeld in de oorkonden waarbij Warmenhuizen en Harenkarspel aan de heren van Egmond werden afgestaan. Alvorens nu door Sabina van Egmond tot bedijking kon worden overgegaan, moest eerst worden vastgesteld welk deel van de landen rond de meren tot de grafelijkheid van Egmond kon worden gerekend. Op 2 oktober 1589 kreeg Artus van Brederode, raadsheer van het Hof van Holland, opdracht om met Ghijsbert Hogenhouck, secretaris van het Hof, de afpaling van de meren ter hand te nemen. Zij moesten plaatselijk de zaak afwerken door alle eigenaren rond het meer te dagvaarden, en in hun aanwezigheid het meer en de rietlanden, die op dat moment droogvoets begaanbaar waren, af 11 icihiHi If ICC/ me \f ^T/JtsrYrny/r nrt fff Mrrkr VrriiliUJM*

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Zicht op Haringcarspel | 1995 | | pagina 13