V 1. Hiervan werd in de persafdeling van de fabriek de romp gemaakt. De twee bombardementen die hier op volgden waren verschrikkelijk. We zaten wel scherfvrij, maar bomvrij niet. De bommen waren zo zwaar dat blindgangers door een dikke laag beton vielen. Onze kelder werd niet getroffen. Wel moesten we worden uitgegraven, hoelang we er in hebben gezeten weet ik niet. Licht en lucht waren uitgevallen, de deuren waren luchtdicht afgesloten in verband met rook en gasontwikkeling. We werden al suffer en suffer wegens gebrek aan lucht, totdat de deur geopend werd en de puinhopen zichtbaar waren. Toen pas realiseerde je je wat er zich boven je hoofd had afgespeeld. De fabriek was voor 70 in puin, hier en daar stonden nog wat muren overeind met een stukje dak. Ook ons kamp had het zwaar te verduren gehad, onze kamer was voor de helft weggeslagen. Onze eigendommen waren gelukkig niet beschadigd. Drie dagen na het bombardement moest men zich weer melden bij de afdeling van de fabriek, waar we door de SS naar het sportveld werden gebracht. Daar werd gezegd dat die Hollanders maar eens goed onder handen genomen moesten worden, want die waren de schuldigen van de bombardementen, we werden afgebeuld, hard lopen, kikkeren enz. Als het niet snel genoeg ging kreeg men een klap met de kolf van een geweer, verschillende jongens hadden enorme blauwe plekken. Daarna werden we op de trein gezet, bestemming onbekend, onder begeleiding van 2 Duitsers die ons nog de gelegenheid gaven om nog wat kleren mee te nemen. Om 7 uur kwamen we in Hamburg aan. Rond het station stonden alleen nog muren, het was één puinhoop. Om 8 uur gingen we verder naar Husum, richting Deense grens. Hier moesten we overnachten, gewoon in het grind van het station. De volgende morgen gingen we richting Langeholm, daar moesten we barakken slopen. Vanwege het slechte vervoer per spoor en auto waren we daar 6 weken mee bezig. Hier was het eten slecht, menig keer hebben we aardappelen gestolen bij de Luftwaffe die daar een opleidingskamp hadden. De gesloopte barakken moesten opgeladen worden op open spoorwagons. De buitenkant moest dicht gemaakt worden met planken, helaas voor de Duitsers geraakten de meeste spijkers naast de schotten, dientengevolge raakten de meeste wagons tijdens het rangeren weer leeg. Ongeveer half augustus waren we weer in Wolfsburg. Daar kwamen we terecht bij de brandweer waar we tot de bevrijding zouden verblijven. Zo kwamen we bijvoorbeeld na een bombardement in Braunschweig. Daar stond je dan met één wagen in een brandende straat met een straaltje water dat niet verder kwam dan 3 a 4 meter. Ten opzichte van de andere jongens hadden wij het nog niet zo slecht getroffen, we hadden 2 x 24 uur dienst en dan 24 uur vrij. De meeste Hollanders waren aan het puin ruimen of waren elders ondergebracht tot de bevrijding. Omdat we geen radio hadden kwamen we weinig aan de weet. Wel werden de Duitsers steeds rustiger en er werd niet meer zo luid gebruld. Daaraan merkten we dat het niet lang meer kon duren. Op 11 april 1945 kregen we noodrantsoenen, extra brood enz. 's Avonds om 7 uur werd er frontalarm gegeven. Een uur achter elkaar gingen de sirenes te keer. De meesten dachten dat het een zware nacht zou worden. Maar wat was het geval, de Tankspitze, zo'n 200 Amerikaanse tanks waren op 15 kilometer afstand gestopt. Ze hadden rustig overnacht in een grote kantine en zijn de volgende morgen weer op pad gegaan. Tegenstand was er meestal niet meer. Die hele dag hebben we doorgebracht langs de weg, dit om sigaretten en chocolade te krijgen. De hele dag reden de tanks, vrachtwagens en kanonnen onafgebroken voorbij. Daags na de bevrijding kregen we van de Amerikanen de kans om een goederentrein leeg te plunderen. Ik had twee broeken, een partij sokken en een fles Bols jenever, die 's avonds uit een kroes gedronken werd, het gevolg laat zich raden. Enkele dagen na de bevrijding begonnen we ons af te vragen hoe we hier vandaan konden komen. Jaap Beemsterboer uit het Waarland wist een oplossing. Hij ging naar een boer en zei dat hij twee paarden en een wagen moest hebben om eten te rijden voor de keuken en dat lukte. De spullen die we nog hadden gingen op de wagen en om twee uur in de middag gingen we huiswaarts. Ik zelf zou de te volgen route uitstippelen want ik was de enige die een wegenkaart had. Er moest zoveel mogelijk buiten de grote steden om gereden worden, ook de Autobahnen wilden we vermijden in verband met het militaire verkeer. Die eerste dag waren we om 6 uur twintig kilometer verder. We waren in de plaats waar de avond voor de bevrijding de tanks gestopt waren. We overnachten bij een boer in de schuur, 's morgens 88

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Zicht op Haringcarspel | 1995 | | pagina 88