Als dwangarbeider te werk gesteld in Duitsland Begin juni 1943 werd bekend gemaakt dat de mannen die geboren waren tussen 1 januari en 1 oktober 1924 te werk gesteld zouden worden. Zou men hieraan niet voldoen, dan nam men maatregelen door het oppakken van vader, moeder of andere familieleden. De gegevens voor de tewerkstelling kwamen uit het bevolkingsregister. Dit is later weggehaald uit het gemeentehuis door leden van de ondergrondse, met hulp van enige ambtenaren die daardoor moesten onderdui ken. Van het gemeentehuis kreeg men bericht dat men zich moest laten keuren in Alkmaar. Dit gebeurde in de bioscoop 'de Harmonie'. De keuring stelde weinig voor, men keek van achter de tafel of men er geschikt uitzag en klaar was men. Twee dagen later moesten we ons melden in Alkmaar op het station waar een landwachter klaar stond om de groep te begeleiden naar Duitsland. De trein werd voor twee derde bezet door jongens uit Noord-Holland, de rest stapte in Hengelo in, waarna we bij Bentheim de grens over gingen richting Hannover. Daar overnachtten we en de volgende morgen werden we verdeeld. Ik zelf kwam in de groep waarin ook Cas Blokker en P.Blokker Jbz waren. Met Cas heb ik twee jaar lang lief en leed gedeeld, we zijn nooit uit elkaar geraakt. Daarna werden we onder begeleiding in de trein richting Berlijn gebracht. In Wolfsburg moesten we uitstappen. Hier zag men aan de ene zijde een enorme fabriek, de Volkswagen fabriek, en aan de andere kant een groot barakkenkamp met plaats voor zo'n 15.000 personen. Het barakkenkamp werd bewoond door Fransen, Polen, Russen, Belgen, Noren, Nederlanders en Denen. Wij kwamen in het Hollandse deel terecht, waar veel studenten waren die geen verklaring ondertekend hadden. Hierdoor mochten ze niet meer studeren en werden te werk gesteld. Wij kwamen in een kamer voor 16 personen, in de kamer stonden acht stapelbedden, acht kasten en acht krukjes. De toiletten bestonden uit een barak waarin een schot was aangebracht van ongeveer een halve meter hoog. Hierover moest men dan zijn behoefte doen in een diep uitgegra ven gat. De stank was soms niet te harden en vliegen waren in grote getale aanwezig. Onze eerste twee werkdagen moesten we peulen plukken, de derde dag hooien bij een boer, daarna kwamen we in de fabriek terecht. Daar moest ik met Cas en twee jongens uit Hengelo werken aan de lopende band, waar assen werden gemaakt voor amfibie wagens. De werkdag was van 's morgens 7 uur tot 's middags half 6. In de middagpauze kreeg men warm eten, meestal koolsoep, een stuk witte kool gekookt in water met een kraaltje vet, soms dreef daar nog een stuk stronk in. Ook van koolrapen werd er soep gemaakt. Brood kregen we 2 x in de week met boter en beleg, dit was goed voor 2 of 3 sneetjes, er waren jongens die het brood in een keer opaten vanwege het slechte middageten. De meesten kregen van huis nog wat toegestuurd. Een van de laatste voed selpakketten was bijeen gebracht door de inwoners van Warmenhuizen en keuring verpakt door zaadhandel C.Beemsterboer. Deze voedselpakketten waren een welkome aanvulling, vooral voor de laatste acht maanden, na september 1944, toen het onmogelijk was nog iets op te sturen. Schrijven, of zelf post ontvangen ging toen ook niet meer, dit zou duren tot ongeveer 1945. Het bombarderen was in 1943 nog niet zo hevig. De vliegtuigen kwamen over het algemeen nog niet zo ver Duitsland in. Wel werd in augustus 1943 Hamburg in vlammen gezet door fosforbom- men, dit gebeurde 's avonds. Wij konden de gloed in Wolfsburg best zien, toch een afstand van zeker 200 kilometer. Later in 1943 werd er verder Duitsland ingevlogen, we kregen dan ook praktisch iedere dag luchtalarm. De eerste bombardementen kregen wij in 1944, dit gebeurde met brandbommen en brisantbommen. Vooral 's avonds of 's nachts. Men moest dan naar de schuilkel ders. Rondom de fabriek stonden zo'n 25 luchtdoelkanonnen met zoeklichten. Zo gauw er een vliegtuig in de stralen van die zoeklichten zat, brak de hel los. De scherven vlogen dan om je oren van ontplofte granaten. Later bleven we op bed, diep onder de dekens, wat een veiliger gevoel gaf dan in het open veld. Overdag in de fabriek zat men tijdens een luchtalarm in de schuilkelders. Deze waren op de begane grond gebouwd. Ze bestonden uit dikke betonnen muren, met een dikke laag beton als plafond. Later werd op de schuilkelders die voor de Duitsers bestemd waren nog weer een laag beton gestort. Later, na de invasie, werden de bommen groter en zwaarder, vooral na het afschieten van de eerste 87

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Zicht op Haringcarspel | 1995 | | pagina 87