plicht in Duitsland te werken. Mevrouw Komen: 'De Duitsers hier wilden per slot ook eten, in de
latere oorlogsjaren, toen steeds meer mensen uit de fabrieken het leger in werden gestuurd, werden
ze minder gemakkelijk.' Vandaar ook dat haar man met een stel kameraden eens een nacht door
bracht op het land. Hij ziet het nog voor zich. 'We hadden de hele dag gewerkt en tussen de
middag niet veel gegeten. Tegen een uur of zes werden we, nog op het land, gewaarschuwd dat er
een razzia aan de gang was. We besloten van strobalen een grote hut te bouwen en zijn daar 's
nachts met een man of twaalf blijven slapen.'
Eten in oorlogstijd. 'Echt honger hebben we in het dorp nooit gehad,' herinnert mevrouw Komen
zich. 'Natuurlijk had je wel eens trek. Vettigheid was er, vooral in de laatste jaren, niet. Maar je
had altijd iets in je maag. Het was niet te vergelijken met het leven van de mensen in de steden. Ik
weet het nog; van de suikerbieten maakte mijn moeder stroop en van de pulp bakte ze koekjes. Ik
kan ze nog proeven, lekker was dat. Allemaal op de kachel gebakken, want olie of petroleum was
er niet. Ik weet nog dat we met familie samen aan het eten werkten. Zij kookten de aardappelen op
hun kachel en wij de groente op die van ons. Want beide koken op één kachel was niet makkelijk.
En 's zomers stookten we buiten, op hout. Soms waren de aardappelen niet helemaal gaar. Dan was
het vuurtje bijna uit en vonden we het zonde er nieuw hout op te gooien.'
De hongerwinter kwam, en daarmee stedelingen naar Warmenhuizen. Komen: 'Ik weet nog dat
mijn moeder niet alleen groente gaf, maar ook tarwe. Mijn vader waarschuwde dat ze teveel gaf,
maar ze ging even goed door. Mijn vader kreeg gelijk; in maart was de tarwe op en dus was er
geen brood meer. Aten we twee keer per dag aardappels.'
Stedelingen legden door honger gedreven grote afstanden af naar de beter voorziene plattelands
dorpen. Het echtpaar Komen herinnert zich een man uit Den Haag die herhaaldelijk op 'houten
banden' naar Warmenhuizen kwam. Mevrouw Komen: 'Mijn vader was olieboer, dus die had geen
werk meer. Eten konden we die mensen dan ook niet bieden, maar wel onderdak. Ze sliepen bij
ons terwijl ze ergens anders te eten kregen.'
Dat er in het dorp mensen actief waren in het verzet of joden lieten onderduiken wisten ze. Of
wisten? Mevrouw Komen: 'Echt bewust was je het niet. Ik herinner me nog dat als ik bij kennissen
kwam er altijd een zinken emmer achter de deur stond. Als je binnenkwam kletterde die met
enorm lawaai over de stenen vloer. Pas later begreep ik waarom dat was. Die mensen hadden een
joods gezin als onderduikers en die emmer diende als waarschuwing dat er iemand aan kwam.'
Haar man: 'Mijn beste kameraad en mijn neef zaten allebei in het verzet. Maar ik wist het niet.'
Na de oorlog drongen de feiten door. 'De Engelsen hadden wel eens pamfletten uitgegooid over
wat de Duitsers van joden vonden, maar over concentratiekampen en zo hadden we nooit gehoord.
En na de oorlog kwamen de verhalen, nog later de boeken en toen de televisiebeelden. En toen
kwam voor ons pas de haat.'
Maar nog steeds geen blinde haat. 'De grote jongens van de SD en de SS die hebben het op hun
geweten. Niet die gewone jongens, die hier naar toe werden gestuurd. Soms met tegenzin. Soms
nog bijna kinderen, van jongs af aan geïndoctrineerd. Vreselijk allemaal.'
In gesprek met A.M. Veldboer-Schipper
Wij woonden in een klein huisje, vlak bij de Hoge Brug, in het Waarland. Toen de oorlog uitbrak
waren we nog met vijf mensen thuis. Vader werkte in die tijd al niet meer, hij was van beroep
altijd arbeider geweest. Land- en tuinbouwproducten verbouwden we niet en vee hadden we in de
oorlog ook niet meer. Dus we hadden het best wel moeilijk in die tijd.
Ook al hadden we wel eens honger, we groeiden als kinderen natuurlijk evengoed wel. Dit zorgde
ervoor dat onze kleding snel te klein werd. Zo gebeurde het dat Tiny -mijn zusje- en ik onder
goed droegen dat gemaakt was van jute meel- en suikerzakken. Die zakken werden dan geknipt en
aan elkaar genaaid. Ook van oude kleren werd vaak nog iets gemaakt, al was het soms van een
oud gordijn.
In het begin van de oorlog kregen we textielpunten, dit waren geen bonnen. In de winkel kon je
83