bevrijd werd en het was een hele omschakeling toen de vrede kwam. Dat gezellige was weg, de onderduikers gingen weg, zo stil werd het en er was niet zo veel te doen. De haat kwam pas later Wat er in die oorlogsjaren werkelijk allemaal is gebeurd, drong pas veel later tot ons door. We woonden geïsoleerd en we waren naïef. Toen na de oorlog al die verschrikkelijke feiten naar boven kwamen, wilden we ze eerst niet geloven. 'Geen mens kan echt zo slecht zijn', dachten we. Naïef ja. Pas later begrepen we dat mensen echt zo slecht kunnen zijn. Later kwam voor ons dan ook de haat.' Dat zegt mevrouw Komen-Bleeker. Beiden maakten de oorlog bewust mee. Bewust, maar toch niet helemaal. Bewust in ieder geval door hun leeftijd. Zij is geboren in 1920, hij in 1918. M.Komen: 'Ik ben een vredeskind, geboren op 12 november 1918.' Een vredeskind dat nog voor zijn 22e aan het begin stond van Wereld Oorlog II. Nog niet getrouwd in die jaren; dat gebeurde pas na de oorlog. Beiden namen deel aan het sociale leven in die tijd. Zo was hij bestuurslid van de Sint Jozef gezellen, een vereniging voor werkende jongeren. Komen was een werkende jongere. Niet in het agrarisch bedrijf dat zijn vader met familieleden voerde. Hij werkte bij anderen, maar was evengoed nauw betrokken bij het familiebedrijf. Een groot deel van de oorlog verliep voor veel Warmenhuizers tamelijk rustig. 'Tot aan het eind, toen de Duitsers dreigden te verliezen. Toen werd de sfeer grimmiger,' zegt mevrouw Komen. En doelend op het plaatselijk verzet: 'Voor sommigen was dat natuurlijk anders, het is maar goed dat enkelen van ons wel eerder inzagen wat er aan de hand was. Misschien heeft dat erger kunnen voorkomen.' Komen herinnert zich het begin van de oorlog nog glashelder. 'Mijn moeder stond aan mijn bed en riep dat er iets te doen was bij de zuurkoolfabriek. Ik er heen; het zag er zwart van de mensen, het vliegveld van Bergen werd toen gebombardeerd. De vliegtuigen vlogen door tot boven Warmen- huizen en keerden dan boven ons. Het gekke was dat we toen nauwelijks op het idee kwamen dat we gevaar liepen. Het was allemaal heel onwerkelijk.' Dat het echt oorlog was werd de Warmenhuizers duidelijk uit een tweede voorval; de evacuatie van mensen uit Amersfoort. Mevrouw Komen: 'Ook toen bleek hoe naïef de meesten van ons waren in die tijd. Ik weet nog dat ik bij de komst van die mensen voor het eerst hoorde van het verschijnsel 'scheiding'. Sommige moeders met kinderen zeiden dat hun man weg was. Ergens anders woonde. Daar vielen onze monden van open.' 'Na de gevechten bij de Grebbeberg gingen die mensen weer naar huis,' herinnert mevrouw Komen zich. 'Ze huurden een auto. Dat kon toen nog. Er was nog benzine. Wij gingen mee om ze weg te brengen naar Amersfoort. En toen zagen we dingen die in Warmenhuizen niet waren voorgekomen. Ik herinner me nog dat die mensen van alles misten. Beddegoed, handdoeken en zo. Geen plunderingen; die spullen waren gewoon nodig om de gewonden mee te helpen. En toen we terug kwamen in Warmenhuizen keken we verbaasd naar de klokken. We dachten dat we veertig minuten mis zaten. Al gauw kregen we in de gaten dat de Duitse tijd was ingegaan.' In de beginjaren was er in het dorp zelfs sprake van iets dat je bijna gemoedelijkheid zou kunnen noemen. Komen: 'Nee, we haatten die Duitse jongens niet. Zij hadden er ook niet om gevraagd hierheen te komen. Ik herinner me in die beginjaren dat ik met een kameraad stond te praten. Komen er twee jonge Duitse soldaten aanfietsen en eentje rijdt er tegen mijn kameraad op. Die gaf een hengst en toen was het kleunen geblazen. Gewoon jonge knapen onder elkaar. Dat moest je aan het eind van de oorlog niet doen. Dan kon je een kogel krijgen.' De Komens herinneren zich de razzia's, die in de loop der jaren frequenter werden. De hele dorpsbevolking diende zich te verzamelen op vaste punten. Het patronaatsgebouw, nu het Dorpshuis, was daar een van. 'Wie werd gezocht omdat hij er van werd verdacht verzetswerk te doen, wie geen goede papieren had of wie onder de Arbeitseinsatz uit was gekomen, kon dan in grote problemen komen. Ik herinner me dat bij het patronaatsgebouw een paar keer mensen wegliepen voor ze binnen waren gecontroleerd. Onder de neus van Duitsers; die deden of ze niks zagen. Je had er ook goeien tussen. Wie in de agrarische sector werkte was al gauw vrij van de 82

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Zicht op Haringcarspel | 1995 | | pagina 82