De Luchtoorlog
De hierna volgende verslagen berusten hoofdzakelijk op persoonlijke ervaringen en voor een deel ook
op mededelingen, die ik tijdens de oorlog van mijn plaatsgenoten heb ontvangen, toen ik als jong
assistent-arts gedurende ongeveer drie jaar bij dokter Van Hesteren heb gewerkt.
Als jong assistent-arts kreeg ik in 1942 al spoedig met het oorlogsgeweld te maken. Behalve de
bombardementsvluchten werd door laag vliegende jagers het verkeer beschoten, zowel het verkeer te
water, als treinen en vooral locomotieven.
In het voorjaar van '42 werd ik een keer per spoed naar Schoorldam geroepen. In het Noordhollands
kanaal was een sleep met dekschuiten het doelwit geweest. Een van de roergangers lag dood op het
achterdek: een schot door zijn hoofd had een abrupt einde aan zijn leven gemaakt. Daar stond ik met
mijn zevenjarige opleiding tegenover de onomkeerbare kilte van die situatie.
's Nachts passeerden de bommenwerpers, maar nog niet in de grote aantallen van later. Af en toe werd
er één neergeschoten.
Tom Stanley
Op de 25ste maart '42 kwam ik pas
laat thuis. Ik was op de fiets naar
een patiënt in Oude-Niedorp
geweest en dus zat ik na elven nog
wat te eten. Plotseling hoorde ik
behalve het bekende geronk van
een vliegtuig ook een
mitrailleursalvo.
Ik vloog naar buiten en toen was ik
getuige van een nachtelijk
luchtgevecht, het enige wat je dan
ziet is het heen en weer flitsen van lichtspoormunitie. Het duurde maar kort tot één van de toestellen
in brand stond. Dit speelde zich af schuin boven ons huis, even ten westen van de N.H. kerk. Ik rende
naar binnen om mijn moeder te waarschuwen, aangezien het brandende toestel na een bocht recht op
de huizen af kwam. Maar toen wij buiten kwamen was het vliegtuig al te pletter gevallen. Een
vuurgloed in het "Meertje", een poldertje in het Geestmerambacht, wees de plaats aan waar het, ten
naaste bij 800 meter ten oosten van de N.H. kerk, was neergekomen.
Samen met mijn buurman Willem Sevenhuysen ben ik toen naar de vuurzee gevaren. Een dun ijslaagje
lag nog in het water; Willem hanteerde de kloet en ik tuurde naar de vlammen. We durfden niet te
dicht bij het brandende wrak te komen in verband met mogelijke explosies. Plotseling zei Willem: 'Ik
hoor iemand fluiten!' Op het geluid afgaande vonden we zo'n 150 m. ten oosten van het toestel een
naar bleek, nogal ernstig gewonde vlieger. We zetten hem in het schuitje en voeren terug. Het contact
was zo gemaakt, in de behandelkamer kreeg ik de gelegenheid van alles te vragen over de situatie in
Engeland. En informatie kregen wij genoeg, ondanks de schot- en granaatscherfwonden, waar ik uren
mee bezig ben geweest. Tail-Charley (staartschutter) had onmiddellijk door dat hij tussen vrienden
was beland.
Wat dit laatste aangaat heb ik uiteenlopende ervaringen opgedaan, want niet altijd bleken de vliegers
zo mededeelzaam. Sommigen waren wantrouwig en lieten niets los.
Voor ons was Tail-Charley een boodschapper van boven, die ons duidelijk maakte dat de toestand in
Engeland zo slecht niet was als de Duitsers ons probeerden te doen geloven. Hij bracht ons hoop en
ook een gevoel dat je op één of andere manier mee moest helpen, als andere jonge kerels bereid waren
dagelijks hun leven op het spel te zetten.
Ten slotte verschenen de Duitsers en werd de patiënt afgevoerd. Maar voor het zover was vertelde
Stanley nog dat zijn Engelse adres was: 12 Neptune Street Liverpool.
Ik moet eerlijk erkennen dat er op het gedrag van de Duitse officieren niets viel aan te merken. Ze
spraken echter geen Engels en waren dus voor het contact met Stanley op mij aangewezen. Pas veel
later heb ik vernomen, dat medische hulp, verstrekt aan geallieerde vliegers, niet altijd de goedkeuring
van de heren Duitsers kon wegdragen. Ik heb van twee gevallen gelezen dat hulpverlenende artsen
68