Brieven
Toen burgemeester Nolet in Amersfoort in het concentratiekamp verbleef, moest de rest van de
familie zich vestigen buiten de gemeentes Harenkarspel en Warmenhuizen. Zoon Wim verbleef
enige tijd bij de familie Tesselaar-Tak op 't Rijpje om wat aan te sterken. Hier een brief van zijn
zus en een brief van zijn moeder aan zijn 'pleegouders'.
Heiloo, 17 maart 1945. haast 12 uur
Lieve Wim,
Nu ik een woordje. Joh je maakte ons lekker toen je schreef dat je iedere dag brood
met dik boter kreeg. Wij hebben niks haast op de boterham. Alleen suikerbietenstroop.
Kaas is allang op. Dus jij bof. Vraag je daar ook zo veel? Hoeveel veren hebben de
kippen? En hoeveel haartjes een koe? De band van de fiets is weer eens lek. Een
punaise in de voorband. Toen moest ik lopend naar Alb Heyn en de Wasserij. De
kousenmand is zo heerlijk vol. Jongen ik krijg honger. Zuurkool vandaag. Het staat op
de kachel te koken. Ik zit er vlak naast. De lucht wordt ondraaglijk lekker. Sta je daar
ook altijd bij de kachel? Je pleegmoeder zal wel een goede hulp aan je hebben?? Nu
Wim Hou je taai. Een stevige hand. Van je oudste zus
Agaath
In dezelfde enveloppe zat een brief van zijn moeder aan de 'pleegouders' van Wim. Overigens
moeten er zo honderden brieven geschreven zijn door ouders aan hun kinderen en pleegouders. Het
gebeurde regelmatig dat door voedselschaarste in de steden kinderen voor kortere of langere tijd op
het platteland verbleven.
17 Maart 1945.
Beste Familie,
Mijn man en ik vinden 't buitengewoon mooi van U dat onze Wim bij u mocht komen.
Ik hoop dat U er niet te veel last van hebt. Wilt u mij eens laten weten of U zijn
bonkaart nog wil hebben, 't is wel niet veel, maar 't is altijd nog wat. Mocht hij wat
noodig hebben hoor ik 't wel via Mijnheer Burger of Blokdijk uit Tuitjenhorn. Wij zijn
U heel erg dankbaar. Met vele groeten en tot ziens.
J.Nolet - de Rijk
De oorlog in Schoorldam.
Ik was een Jongetje van 3 en woonde met vader, moeder en broers aan de Westfriesedijk 14.
Op mijn verjaardag, 10 mei 1940 was ik zoals gewoonlijk met mijn broers buiten aan het spelen
toen Gert Beukers, een buurman van ons, op de fiets het pad op reed, Sien riep hij et is
oorlog". (Sien is mijn moeder).
Het was de eerste keer dat ik met de oorlog werd geconfronteerd, wat het betekende wist ik toen
nog niet De eerste tijd hadden we er weinig erg in, we gingen gewoon naar school in Warmen
huizen met het trammetje. Langzaam drong het tot ons door dat er wat ernstigs aan de hand was,
dat ontdekten wij doordat vader en moeder af en toe zo angstig waren, b.v. als er weer eens
"Tommies" overvlogen.
Dan moesten wij naar de schuilkelder, die was in het grasland uitgegraven met een hooihoop er
58