voor verraad, de onderduiker was dan ook weer snel weg. Ook evacuées uit Amsterdam vonden in Tuitjenhorn onderdak. Zo kwam er bij ons een gezin uit Amsterdam, de man was een kameraad van mijn man. De twee kinderen hadden zo'n zwakke maag gekregen dat ze in het begin lang niet alles konden eten of drinken. In het begin moest zelfs de melk worden aangelengd met water, dit gebeurde niet uit zuinigheid maar uit noodzaak. Hun maagjes konden de volle koeiemelk niet verdragen. In de hongerwinter gaven we mensen die aan de deur kwamen te eten en lieten ze als het kon ook slapen. Totdat er op een dag een vrouw langs de deur kwam met een vreemd verhaal. Zij beweerde dat zij van een kennis van de zus van mijn man gehoord had dat wij zo gastvrij waren. Dit verhaal was duidelijk verzonnen, toch hebben wij haar een paar nachten onderdak geboden. Op een morgen was zij weer vertrokken. De spaarpotjes van de kinderen die bij het mariabeeld stonden had ze leeggehaald en ook een gebakken 'stoet' meegenomen. Dat was meteen de laatste keer dat we zomaar iemand in huis te slapen hebben genomen. Iemand uit de stad legde eens vijf en twintig gulden op tafel voor een pakje boter. Ik wilde dat niet hebben, maar hij gooide het terug en zei: "Voor mij is die vijf en twintig gulden niets waard, die boter is voor mij veel meer waard." Tegen mijn zin heb ik dat geld toen aangenomen. Eens kwam er een man met een kar langs ons huis. Op die kar lag iets onder een kleed. Ik dacht dat hij spullen had om te ruilen voor levensmiddelen. Het was zijn dode vrouw. Door ondervoe ding en uitputting tijdens de zoektocht naar voedsel was zij gestorven. Dit echtpaar was vanuit Den Haag komen lopen. Gas en elektriciteit werden afgesloten. Op de electriciteitspalen zaten van die stoppen, die werden losgedraaid zodat de stroomvoorziening naar je huis stopgezet werd. Met een beetje handigheid kon je met een lange stok waaraan een oogje zat, die stop weer vastkrijgen, dan had je weer stroom. Ook met gasmeters werd gerommeld. Sommige mensen konden de meter vast zetten, dit waren meters waar je dubbeltjes in moest doen. Voor verlichting hadden we petroleum, dat deden we in een soort stormlantaarn. Soms hadden we een drijver op water met wat olie erop in een bakje. We hadden ook gaskousjes. Die waren heel erg teer. Ze waren gemaakt van een soort vloei en snel stuk. Als je de lamp aanstak plofte hij. De gaskousjes moest je halen bij de gasfabriek. Sommigen hadden in de tuin af aan het huis een molen, waaraan een dynamo zat. In de laatste hongerwinter werd al het hout gestolen. Telefoonpalen, bomen, munitiekisten. Hier in de buurt is zelfs iemands plee gesloopt en weggehaald. Jan en Selma Dekker-Jonas woonden in de oorlogsperiode op de hoek van de Dorpsstraat en de Sportlaan in Tuitjenhorn. 57

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Zicht op Haringcarspel | 1995 | | pagina 57