hoorden bommenwerpers, maar als kind accepteerde je dat allemaal. We hadden geen zorg en er
was hier trouwens niets om stuk te gooien, het liep zoals het liep. Het was thuis altijd druk. Er
werden enorme pannen vol eten gekookt en voor mijn gevoel, het was niet waar natuurlijk, was het
altijd andijvie met uitgebakken spek. Je had altijd de vaste mensen die om de veertien dagen terug
kwamen. Mijn vader heeft ontzettend genoten van die gezelligheid, samen met zijn hele club want
hij genoot erg van een groep mensen en ik geloof dat hij het prachtig vond om een hele kamer vol
mensen te hebben. En dat een aantal van die mensen na de oorlog regelmatig terug kwamen, dat
vond hij geweldig. We zaten op de grond, alles vol, de kachel brandde en dan een beetje
chocolademelk of wat dan ook.
We hebben hier achter een kastanjeboom, geplant door mensen die altijd kwamen en we genieten
nog steeds van die boom.
Met de Duitsers daar achter en de mensen die kwamen eten en een nachtje slapen in de stal, ik
denk voor mijn gevoel dat het ook voor de oorlogswinter was. Hier was geen voedseltekort. Er
was natuurlijk geen suiker maar we hadden geen honger. Hoewel je menu in zekere zin beperkt
was. Er was groente, boter, melk, kaas. Er waren aardappelen en peulvruchten en mijn moeder
bakte brood. Er was tekort aan steenkool maar er werd altijd gestookt. Kleren waren op de bon en
uiteindelijk was er niets meer maar mijn moeder en mijn tante konden goed naaien en zaten altijd
achter de naaimachine.
Onderkleren werden gemaakt uit de kleren die er waren.
's Avonds moest je verduisteren en het was natuurlijk aarde donker, maar je ging niet over straat
maar achterom en de bootjes lagen allemaal achter de huizen. De straat bleef vrij. Er was geen
electrisch maar we hadden een carbid lamp, tijdelijk hadden we achter de stal een fiets en de
mensen die kwamen eten moesten een half uur fietsen. Er werd eigenlijk voor het licht gefietst
zeiden ze.
Ik geloof dat de grote razzia wel spannend was. Mijn broer werd ouder maar hij is nooit opgeroe
pen, hij was nog te jong. Als we onderduikers hadden werkten ze mee. Gewoonlijks voor ongeveer
zes weken maar de Duitsers letten niet op als er nieuwe gezichten te zien waren. Het grootste
gevaar kwam eigenlijk alleen van de fanatieke foute Nederlanders. Bij ons in de buurt kon je altijd
problemen gezamenlijk oplossen. Verhoudingen waren dicht, geen haat en nijd, we waren gehecht
aan elkaar. Ik geloof dat de vrouwen uit het dorp ontzettend veel gedaan hebben om de zaak
draaiende te houden. Geen heldendaden plegen maar het gewone leven door laten gaan.
In gesprek met mevrouw Dekker-Jonas
Mevrouw Dekker-Jonas woonde tot haar 12e jaar in Duitsland. Als twaalfjarig weeskind
kwam zij tijdens de eerste wereldoorlog, door de honger verzwakt met haar hele klas naar
Holland. Zij werd opgenomen in een Nederlands gezin. Vanaf die tijd heeft zij altijd in
Nederland gewoond.
Door mijn huwelijk met Jan Dekker werd ik genaturaliseerd tot Nederlandse.
Door mijn voorgeschiedenis was ik mij terdege bewust dat toen de tweede wereldoorlog uitbrak, ik
alle mogelijke hulp moest geven aan mensen die het nodig zouden hebben. Ondanks dat ik zelf van
Duitse afkomst ben, had ik een grote haat ontwikkeld tegenover de Duitse officieren. Dit werd nog
versterkt omdat de Duitsers mij voor de tweede keer een oorlog aandeden.
Een week voordat de oorlog uitbrak werden op veel strategische punten langs de gemeentegrens
borden neergezet die waarschijnlijk tot doel hadden om het Nederlandse leger zo goed mogelijk de
weg te wijzen. Op de dag dat de oorlog uitbrak was het prachtig helder weer. Wij hadden toen 9
kinderen waarvan de jongste 2 jaar was. Op zolder had ik een kinderwagen vol met gehamsterde
sunlight, radion, soda en zachte zeep.
Echte honger hadden we in de oorlog niet, je kreeg je buik toch vaak wel vol. Door het eenzijdige
voedsel kregen we wel een tekort aan weerstand, waarschijnlijk door een gebrek aan vitamines.
55