Het einde
In de herfst van 1944 werd Cees de Geus benaderd door iemand van de ondergrondse. Hij werd
verzocht om met zo mogelijk nog een paar jongens op een dag te verschijnen op het Stroeterdijkje
bij O.Koedijk.
Cees vroeg Klaas Hemmer en mij om mee te gaan, niet wetende wat de bedoeling was. Maar toen
we ter plaatse aankwamen werden we begroet door Otto Koedijk, die ons in vertrouwen nam en
ons in de koolboet bracht. Daar bleek dat het de bedoeling was dat wij zouden toetreden tot een
zogenaamde orde of bewakingsdienst om t.z.t. aan het einde van de oorlog bewakingsdiensten te
verrichten.
Er verscheen nog een persoon ten tonele, die ons uitlegde wat er werd verlangd. Uit de lambrize-
ring van de koolschuur nam hij een plank weg en haalde enkele wapens te voorschijn. Hij vertelde
over de werking en het gebruik van een stengun, een brengun en een handgranaat. Wij waren
geheel verbluft over deze gang van zaken en eigenlijk niet zo erg blij met deze missie.
Verder moesten we beloven de zaak geheim te houden en bij het einde van de oorlog zouden we
er wel meer van horen. En zo kwam het dat op de morgen van de zesde mei 1945 iemand kwam
met een mobilisatiebevel waarbij we werden opgeroepen om te tien ure te verschijnen in de
kolfbaan van Slikker te Warmenhuizen.
Het mobilisatiebevel en de Oranje armband liet hij achter. Moeder stond hem te woord en vertelde
hem dat het wel moeilijk zou gaan, want zei ze, ik had diarree en zat op de plee, wat wel waar
was.
Ik raakte dus niet naar Slikker en de volgende dag heb ik me gemeld bij Pieter Borst op Tuitjen-
horn. Alleen Cees de Geus heeft werkelijk dienst gedaan.
Jan Jonker
Oorlog
Toen ik nag kloin was, was 't oorlog. Ik heb niet veul merkt van de beroerdeghoid want deer was
ik nag te jong voor. 'n Paar dinge benne me toch wel baaibleven.
We weunden in de middend van Warmetuut vezelf, dat we hadde alles onder handbereik. De
sköol, de kerk, 't gemeentehuis, 't patrenaatsgebouw en de nödege winkels.
De Duitse soldate hadde de sköol en 't patrenaat vordert deer sliepe ze gelouf ik en teugenover de
sköol was 'n voormaleg gimlokaal. deer hadde ze 'n keuken in maakt. De soldate moste iedere dag
nei die keuken om de warme hap die ze meekrege in van die legergroene busse te doen.
Nou had ik 'r aardeghoid in om ien van die soldate 'n hand te geve en den mee te loupe van de
keuken nei 't patrenaat. Soms mocht ik nag die groene etersbus dreige en den voelde ik mezelf ök
meist 'n soldaat. Maar 't was heule met de voiand vezelf en moeder was 'r ök niet erg op stoven.
Maar as ik 't niet dein had was de oorlog vast niet aars verloupen denk ik. Die mannen werde ök
stuurt hoorde ik later en sommege hadde tuis ök kloine jöontjes. Omdat de sköol bezet was moste
we nei 'n koolboet of 'n keffee om te lere, dat was wel goineg.
Op 'n mooie zeumereivend was 'r puur volk op de bien, 't ploin voor 't raadhuis, de stal noemde
woi dat, sting aaivol, der broeide zeker wat.
Opiens kwam de burrie 't raadhuis uit. Ik mien dat ie Roos hiette, 'n veul te gnappe naam voor 'n
NSB'er. Haai hong an de overkant baai de kapper 'n pepier voor de glaze weer bepaald gien leuke
dinge opstinge want 't leek de verzamelde burgers niet nei 't zin. Ze begonne te joele en te skelde
nei de burrie, dat die wist niet hou gouw ie weer in 't raadhuis komme most en deer docht ie vast
"Ik zal ze wel kroige!" Haai heb bepaald belt nei Skorrel want deer zate nag veul meer soldate en
die rede op stoomfietse want nei 'n kwartiertje kwame der 'n stik of wat 't ploin op dendere en ze
sköte nag in de lucht ök.
Alle mense stove 'n kant op, de padjes en streitjes in. Ik sting speulenderwois net an de overkant
van 't ploin, dat ik kon me huis niet meer beroike. Ik rende met de horde mee de stasionstreit in en
belande baai mense in huis en omdat ik zo vlak baai de plek des onhoils weunde hewwe ze me
33