7500 kg uien; 1000 kg gele kool; 1000 kg rode kool; 5300 kg peen en 3150 kg rode biet. Totaal
bijna 18000 kg.
Het gaf ons veel voldoening om voor zoveel mensen wat te kunnen doen.
Een vaste wekelijkse klant was een zekere Stoeltjes die met zijn zoontje van ongeveer twaalf jaar
iedere week op de fiets uit Haarlem kwam. Soms had hij ergens wat aardappelen opgescharreld en
op de terugreis kwamen zij bij ons aan om wat gele kool. Hij noemde dat groene kool. Wij
noemden hem de 'grrroene'.
Het dagelijks leven werd ook voor de burgers steeds moeilijker. In de herfst van '44 werd de
leverantie van gas vrijwel stopgezet en in januari werd de levering van electrische stroom gestaakt.
Voor koken en bakken moest een andere oplossing gezocht worden. Alles wat van hout was werd
tot kachelhout gemaakt. Voor koken ging dat nog wel, maar het was niet geschikt voor het bakken
van brood. Soms kon je de trommels met brood naar de bakker brengen waar je het brood als het
gebakken was weer op kon halen. Later ging dat ook niet meer.
We hadden wel voldoende meel en er werd overgegaan op het bakken van 'heerkoeken1 (haardkoe-
ken). Dat ging heel goed op een houtvuurtje en moeder heeft er zeer veel gebakken.
Voor het bakken van brood en heerkoeken was gist nodig, dat was er praktisch niet en men ging
over op de ouderwetse methode van het 'zuurdesem'. Van het deeg wat bewaren en laten zuren of
gisten en na een paar dagen deed men dat dan weer in het beslag. Dat lukte vrij goed. Ook zout
was schaars, maar soms kon dat ook wel weer geruild worden.
Voor verlichting in de koolboet was door de tuinbouwvereniging carbid beschikbaar gesteld en
toen we een carbidlantaarn hadden gevonden zaten we 's avonds bij het licht van zo'n lantaarn.
De stroom trekkers bleef komen uit de steden als Amsterdam en Haarlem, maar ook uit Den Haag
en Leiden kwam men. Zelfs uit Rotterdam zijn ze hier geweest.
Ik herinner me nog drie mannen met een handkar uit Rotterdam, te voet en één van hen had een
houten been. Van hen kregen we een grote industriebriket van 12 1/2 kg. Het was zogenaamde
vetkool, het stonk wel erg en het rookte bar, maar het was toch brandstof. Tot de kachel het begaf.
De smid had nog wel wat staan, een ronde hoge kachel en het rooster zat heel diep, maar met wat
stenen werd het rooster wat hoger gemaakt en kon er toch weer op gekookt en gebakken worden.
Op 16 januari 1945, het was slecht weer, werd er 's avonds om 8 uur nog op de deur geklopt.
Moeder ging er naar toe en wij hoorden haar praten en zeggen dat we eigenlijk geen slaapgele
genheid hadden. Ze riep mij. In de deur stonden twee meisjes en een jongen van ongeveer twintig
jaar die om onderdak smeekten. Het was al na 8 uur en in het dorp patrouilleerden Mongoolse
soldaten en wij woonden aan het end van het dorp. Nou kom, maar in huis, dan zien we wel
verder. De natte jassen en kousen uit en maar bij de kachel. Moeder had wat melk gewarmd en
heerkoeken klaargemaakt. Bij de warmte van de kachel kwamen ze weer wat bij. Zij kwamen uit
Katwijk aan Zee, op oude fietsen met massieve banden om te proberen wat eetbaars op te
scharrelen. Toen het avond begon te worden en ze nog steeds geen onderdak hadden gevonden
waren ze ten einde raad.
Op de boetzolder hebben ze geslapen en 's morgens na het eten gingen ze weer op pad voorzien
van mondvoorraad en goede moed richting Wieringermeer, want daar moest nog wel wat te krijgen
zijn.
Op het eind van de middag stonden ze weer voor de deur, natuurlijk zonder wat te hebben
bemachtigd. Ze vroegen of ze nog een nachtje mochten blijven, wat natuurlijk mocht. De volgende
ochtend zijn ze weer naar huis vertrokken. Ieder met brood voor onderweg, een zakje meel en wat
bruine bonen.
Een ruime week later kwam er 's middags een man aan de deur. Hij vertelde dat hij de vader van
een van de meisjes uit Katwijk was en vroeg of hij hier ook mocht overnachten.Natuurlijk mocht
dat. Hij was van vader's leeftijd en 's avonds na het eten zaten ze gezellig te praten onder het genot
van een pijpje eigen teelt. De volgende morgen ging hij weer op pad, na gevraagd te hebben of hij
weer terug mocht komen voor de nacht. Hij ging dan de polder de Zijpe in om te trachten wat
levensmiddelen te kopen. Zo bleef hij dan enkele nachten en als hij wat opgescharreld had vertrok
hij weer op zijn fiets met touwbandjes naar Katwijk. Dat heeft hij vier keer gedaan, tot half april.
Toen hij de laatste keer afscheid nam zei hij dat hij deze reis niet meer kon maken en dat dit de
laatste keer was geweest. Ik moest hem beloven dat als de oorlog ééns over zou zijn hen dan in
30