rantsoenen. Een van de broers ging dan het dorp rond en riep dan rond wanneer er weer vlees verkrijgbaar was en dan stonden er rijen mensen om een portie vlees te bemachtigen. Ook hebben wij een geit gehad. Oom Piet Prosper had altijd geiten en toen hij er een over had hebben wij die gekocht. Op ons akkertje 'de driehoek', hadden we een hoekje met gras ingezaaid en daar kon ze dan overdag aan het zeel. Het laatste oorlogsjaar hebben we zelfs drie geiten gehad. In het voorjaar gaven ze veel melk, eigenlijk te veel. Je moest er kaas van kunnen maken, daarvoor moest je stremsel hebben. Ook daar werd een oplossing voor gevonden en zo maakte vader geitekaas en soms werd er ook gekarnd. Konijnen hebben we ook altijd gehad, altijd om te verkopen, maar toen hebben we zelf ook wel konijnenbout gegeten. Tijdelijk hebben we er veel gehad. Soms wel 25 of meer. De zomer van '44 ging voorbij, het werd herfst. De oogst werd van het land gehaald en in oktober was het zulk goed weer dat we op het land de bonen konden dorsen en boven je hoofd denderden de bommenwerpers op weg naar Duitsland. Sommige mensen kwamen om wat peulvruchten te kopen. Zo ook enkele van de mensen uit de Zaanstreek die hier gewerkt hadden o.a. Arie Hulst die wat levensmiddelen kwam inslaan en begin oktober kwam Henk Bloem uit Amsterdam Noord met een zwager van hem kijken of hij wat bonen kon kopen, wat natuurlijk mogelijk was. Het was al laat in de middag en hij vroeg of ze niet in de boet konden overnachten. Dat was gemakkelijker gezegd dan gedaan, maar als er maar ergens een plekje was dan waren ze tevreden. We hadden wel wat stro en wat kleden, een paar dekens en het noodbed was voor elkaar, 's Avonds bij ons brood eten en Henk vertellen. Hij was havenarbeider en vertelde hoe dat daar voor hem was. Vrachtschepen lossen, met zware zakken sjouwen. Hij kon gezellig praten en toen het bedtijd was gingen ze naar hun kooi op de boetzolder. Zij zijn onze eerste slapers geweest, 's Morgens gingen ze ieder met een zakje met bonen weer naar huis. Zoals ik al eerder schreef. De voedseltrektochten waren op gang gekomen en niet lang daarna verschenen ook bij ons grote stromen mensen uit de steden op zoek naar eten. Met alle soorten voertuigen trokken ze naar het platteland. Op oude fietsen, bakfietsen, handkarren en allerlei soorten karretjes. Veelal oudere mannen en vrouwen. Jonge mannen waagden zich niet op de weg, bang om door de Duitsers opgepakt te worden. In het begin wisten ze nog wel wat eetbaars zoals aardappelen op te scharrelen, maar de spoeling werd steeds dunner. De voorraden raakten ook bij de boeren en bouwers op. Bovendien was er voor geld nauwelijks iets meer te koop. Men probeerde door ruilgoederen aan te bieden nog wel wat los te krijgen. Vooral toen het half december '44 begon te vriezen was het een triest beeld, hongerige mensen ploeterend met karren en fietsen door de sneeuw, nat en koud, totaal verkleumd, bedelend om wat brood en onderdak. Omstreeks de kerstdagen van 1944 was het volop winter. Door een maalverbod stonden grote delen van de Zijpe onder water en toen het vroor was het land langs de Westfriese dijk een grote lange ijsbaan, zodat we van de Sintmaartenseweg tot Schagerbrug konden schaatsen. Na nieuwjaar was de vorst weer voorbij maar de stroom voedselhaalders, 'de trekkers' nam weer toe. 's Morgens zagen we hele rijen mensen langs de Westfriese dijk komen en als wij dan met de schuit van het land kwamen met bieten of wortelen, dan zagen ze dat en dachten ze dat het aardappelen waren en kwamen ze zo vlug ze konden naar ons toe. Hoewel ze teleurgesteld waren, namen de meesten dan toch wel een half zakje wortelen of bieten mee. Beter iets dan niets. Behalve aardappelen of peulvruchten waren uien een zeer gewild artikel, wij waren op het dorp de enigen die uien teelden. Toen dat bekend was kwamen er velen bij ons om wat uien. Vader had hier veel aardigheid in en hielp de mensen graag aan een half of heel zakje uien tegen de veilingprijs van 15 cent per kg. Per persoon maximaal 25 kg. Sommigen wilden wel meer maar daar was geen sprake van. Toen Piet Breed als hoofd van de centrale keuken probeerde de hele voorraad voor de keuken op te kopen, desnoods te vorderen, wekte hij vader's woede op en na een heftige woordenwisseling droop hij af. Wij leverden wel iedere week kool, wortelen en bieten, maar de uien was en bleef voor de trekkers, en daar bleef het bij. Dat wij een goed beklante zaak hadden moge blijken uit de cijfers uit een oud aantekenboekje dat ik nog steeds bewaar. Aan particulieren, trekkers uit de steden voornamelijk, hebben wij verkocht, uitsluitend per zak van 25 kg: 29

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Zicht op Haringcarspel | 1995 | | pagina 29