dat heel duidelijk en beweert ook dat ik nog op het laatste moment een onderduiker binnen de rijen trok. Ik weet daar niets meer van. Blijkbaar ging het nogal makkelijk, anders was het me wel bijgebleven. Onze groep belandde op het erf van boer Ruiter in de Fabrieks- straat. Het was nog vroeg in de ochtend en het regende pijpestelen. Daarom mochten we tenslotte schuilen in de schuur. Daar had ik op gewacht. Langs de koegang ging ik naar voren om het neefje van de kapelaan uit bed te halen. Die zat daar namelijk ondergedoken en wie kon dat beter weten dan ik. Ook hij sloot zich bij ons aan en de wachtposten hadden niets in de gaten. Het is niet waarschijnlijk dat wij dit aan domheid hadden te danken. Velen in de Wehrmacht waren geen partijlid en vermoedelijk interesseerde de razzia hen niet. Mogelijk zullen enkelen, de goeden, een oogje dichtgeknepen hebben. Hoe het ook zij, voor de Grüne Polizei en de Feldgendarmerie moest je oppassen. De Wehrmacht soldaten leken niet zo gemotiveerd voor de mensenjacht. Het vooruitzicht nog vele uren te moeten wachten tot het einde van de razzia met de kans dat ze me alsnog zouden inrekenen stond me niet aan. Toen dus op een gegeven moment het huiszoe- kings-commando ter plaatse verscheen wendde ik me tot degene die mij het meest toeschietelijk leek. Ik vertelde hem van de vele zieken en van het vele werk daaraan verbonden en vroeg hem of ik geen Ausweis kon krijgen om zo spoedig mogelijk te beginnen. Mijn verhaal werd welwillend aangehoord en even later zat ik achter in een Duitse auto met chauffeur. De officier zat voorin, naast me lag een Schmeiszer-machinepistool. Nogal zorgeloos voor iemand die op jacht is naar Terroristen. Ik bekeek dat apparaat met enig afgrijzen. Ik voelde niet de geringste neiging de held te gaan uithangen, want ik was er zeker van een veel betere methode te kennen. Misschien ook was mijn geleider een goed psycholoog en daarom minder zorgeloos dan ik dacht. Mijn stemming was er niet op verbeterd. Ik besefte dat we op weg waren naar het hol van de leeuw. Ortskommandant Schausz van Alkmaar resideerde in het gemeente-huis. Hij had de leiding zo vertelde men mij. Alleen hij mocht Ausweise afgeven. Zo reed ik door het dorp langs het huis van Jan Beemsterboer. Antje, de vrouw van Jan, zag me gaan en moest wel veronderstellen dat ze mij gearresteerd hadden. Herr Schausz was uiterst voorkomend en zette vlot zijn handtekening. Overigens zou ik diezelfde Schausz spoedig weer treffen toen op 19 mei 1944 een Amerikaanse Liberator (de Boomerang) in Tuitjenhorn was neergekomen. Alleen de staartschutter was omgeko men, de rest van de bemanning was ongedeerd. Hoewel ik mijn hulp aanbood kreeg ik met deze Amerikanen geen enkel contact. Met Engelsen ging dat altijd veel vlotter. Later heb ik wel eens gehoord dat ze van de geografische situatie veelal geen benul hadden en ons vermoedelijk voor Duitsers hadden aangezien. Maar wie kwam er wel onmiddellijk met uitgestoken hand op me af? Jawel, Herr Schausz, de Ortskom mandant van Alkmaar. Achteraf erover nadenkend heb ik mij vaak verwonderd over die gang van zaken. Zou er toch iets van het magisch aureool van de arts zichtbaar zijn geweest? Ik kan het me nauwelijks voorstellen. Of was het de kwaliteit van mijn Duits? Op de Rijks-HBS van Alkmaar had ik voortreffelijk taalonderricht gehad. De Duitse officieren die ik heb ontmoet, waren in die zin niet zo gebildet. Ze spraken bijvoorbeeld geen woord Engels en zodoende heb ik meerdere malen als tolk moeten fungeren. Hoe het ook zij, ik had mijn Ausweis en de macht van een dergelijk ding heb ik nooit meer kunnen waarderen dan tijdens die grote en zeer grondige razzia op 17 mei 1944. Ik passeerde vlot alle wachtposten en wachtte in Krabbendam het einde af bij de familie Paarlberg. 's Middags tegen drie uur was ik weer thuis. Toen bleek dat, behalve de drie Joodse mensen en de heer Kleibroek, slechts 1 onderduiker was gegrepen. Deze laatste verbleef bij de familie Klaas Molenaar. Flij wilde overlopen naar een reeds gecontroleerd huis en werd toen gesnapt. Verder, zo bleek naderhand, was ook de directeur van de zuurkool- fabriek weggevoerd. Hij weigerde aanvankelijk een afgesloten kast te openen, waarin hij een radiotoestel bleek te hebben verborgen. De rest van de onderduikers had aan de razzia weten te ontkomen door op het kritieke moment met alles wat voorhanden was te improviseren. Zo zat er een in de ketel van de melkfabriek, anderen verstopten zich in dorsmachines of onder hooioppers. 20

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Zicht op Haringcarspel | 1995 | | pagina 20