De 'patiënt' lag in bed toen het huiszoekings-commando binnenkwam. Ik liep in de slaapkamer heen en weer en zorgde ervoor gezien te worden, om geen achterdocht te wekken. In de voorkamer moest de heer Vogelaar zich legitimeren. Het commando bestond uit twee of drie officieren. Ze riepen me naar voren en toen ze mijn persoons-bewijs bekeken, moest ik uitleggen waarom ik niet thuis was. Met enig argwaan werd mijn verhaal aangehoord. 'Hoe laat bent U hier dan gekomen?' vroegen ze. Daar kon ik niet op antwoorden, want ik wist niet hoe laat in de nacht de Duitsers het dorp bezet hadden. Het antwoord luidde dus; 'Das weisz ich nicht genau.' Na enige aarzeling hunnerzijds kreeg ik de opdracht met PB en distributie-stamkaart naar de controle te gaan in het Patronaatsgebouw. Indien ik de indruk heb gewekt nogal koelbloedig te zijn, dan haast ik mij dat te weerspreken. Een kille angst had mij bevangen en hoe ik mij voelde is met geen woorden te beschrijven. Gelukkig wist ik mijn nervositeit te maskeren en vreemd genoeg, zodra ik het gevoel had met de rug tegen de muur te staan, zodra ik besefte dat er niets meer te kiezen viel, kwam een ijzige kalmte over me. Een soort reflex op een onafwendbaar en dodelijk gevaar, een reactie die vermoedelijk vrij algemeen is in de biologie. Aan de biologie dacht ik overigens niet toen ik heel in de vroegte op die mei-morgen over de Oudewal naar huis fietste. Het was intussen licht geworden. Het gehele dorp bleek omsingeld te zijn. Op de akkers en de weilanden lagen soldaten achter mitrailleurs. De schuitjes waarmee de ongeveer vijftig onderdui kers de polder in hadden moeten vluchten, waren 's nachts door de vijand ingepikt en gebruikt om een ijzeren ring om het dorp te leggen. Ik had ze schromelijk onderschat, want juist vanwege de vluchtmogelijkheid over het water, zoals die bestond voor de verkaveling van het Geestmeram- bacht, had ik me over mogelijke razzia's niet zo druk gemaakt. Ook al niet omdat razzia's in onze omgeving vrijwel onbekend waren. Behalve de dreigende mitrailleurnesten rondom het dorp werden de alleen-staande woningen ook nog eens bewaakt door groepjes van vijf tot tien soldaten. Intussen was ik bij Oudewal 45 aangekomen, waar mijn verloofde Trijnke woonde. Nadat ik mijn ervaringen had verteld verdwenen haar broers en een paar onderduikers achter de lambrizering. Ik ging weer verder. Kort na mijn vertrek arriveerden prompt Duitse officieren op nummer 45. Mijn aanstaande schoonmoeder voerde, koelbloedig als altijd, een fraaie act op van 'slonzige vrouw in negligé met afzakkende kousen, die geen Duits verstond en er overigens ook niets van begreep wat er aan de hand was'. Thuis gekomen werd de stemming er niet beter op. Onze onderduiker Wim ging namelijk elke avond met een schuit ver de polder in. Aangezien hij als Utrechtenaar niet goed overweg kon met de vaarboom werd de vaarafstand steeds korter. Uitgerekend deze nacht sliep hij vlak achter de huizen met het gevolg dat hij 's ochtends door Duitse soldaten gewekt werd. Ook hij werd verwezen naar de controle in het Patronaatsgebouw. Wij stopten hem echter in een loze ruimte boven een kast, maar nauwelijks zat hij daar of hij moest er weer uit om een plas te doen. Later knielden de Duitsers op het luik om met een lucifer onder de bedden te kijken. Wim aan de zorgen van mijn moeder en zuster overlatend, ging ik vervolgens naar de controle. Ik verwachte niet daar last te zullen krijgen aangezien mijn papieren in orde waren. Maar ik was er niet gerust op wat er zou gebeuren als ze een paar onderduikers grepen. Stel dat ze er achter kwamen van wie ze de bonkaarten ontvingen? In het Patronaatsgebouw aangekomen, zag ik achter de tapkast een Joods echtpaar staan met een dochtertje van ongeveer veertien jaar. Naast hen stond Piet Kleibroek, de boer die ze had verborgen. De Joodse mensen kende ik niet. Met gezichten strak en uiterlijk onbewogen wachtten ze op hun lot. Geen van die vier is ooit teruggekomen. Zoiets te zien, en niets te kunnen doen. In het midden van de zaal zat een aantal Duitse officieren met grote opsporingsregisters voor zich. Na de controle werden we buiten opgesteld onder bewaking van enige soldaten. Die zorgden ervoor dat we niet konden vluchten, maar wat ze niet door hadden was dat een aantal onderduikers de controle in het gebouw vermeed door zich stiekem in onze rijen te voegen. Op het moment dat we moesten afmarcheren kwam mijn kameraad Jan Tesselaar de binnenplaats op. Hij herinnert zich 19

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Zicht op Haringcarspel | 1995 | | pagina 19