loonbedrijf Wanneer wij het woord horen weten wij precies wat dat betekent, niemand zal vragen "wat is dat". Toch is het nog maar eenige jaren geleden dat het woord in de van Dale is opgenomen. Men zou dus kunnen denken dat het loonbedrijf een nieuw ver schijnsel is en we denken daarbij vooral aan heel grote trekkers die heel grote en kostbare apparatuur voortslepen om een of ander karwei snel af te maken: ploegen, maaidorsers, persen, enz. Toch waren er reeds heel lang loonwerkers, zij het op veel kleinere schaal. Ik denk daarbij in de eerste plaats aan de loon- ploeger. Dat waren mensen die ook een bepaald werk aannamen voor een bepaald bedrag, alleen zij werkten niet per uur maar per snees (één HA was ongeveer 42 snees). Hun materiaal bestond uit een ploeg, een oid (eg) en een kuul (cultivator). Ik wil graag een werkdag beschrijven van zo'n loonploeger voordat wij vergeten hoe het eens geweest is. Als een loonwerker tegenwoordig de dag begint gaat hij naar de garage, stapt op de trekker, drukt op de knop en rijdt weg. Bij een loonploeger was dat iets anders. Hij begon met het voeren van de paarden wat al snel één a anderhalf uur in beslag nam (paarden haasten zich niet). Daarna op pad met de paarden naar de praam, een vaartuig van hout met een inhoud van viet ton, paarden in de praam en varen naar de bestemde akker. Met een vaarboom, de "kloet" genaamd. Later werd deze vervangen door een ijzeren vlet met motor. Soms was het maar één kwartier varen maar het kwam ook voor dat het een uur was. Dan paarden en materiaal uit de schuit, paarden ingespannen en aan de slag. Als de ploeger ij achter de rug was moest de eg er nog over en ik geef u de verzekering dat dat niet zo eenvoudig was, over het pas geploegde land. Voor de paarden was het werk dan gebeurd maar nog niet voor de ploeger. Hij mocht het hele spul nog naar huis varen. En dat was aan het eind van de dag vaak nog een aardig toetje, vooral bij tegen- of z ij wind. Kees was zo'n loonploeger, ik heb hem gekend. Hij was een mens zoals ik er maar weinig heb gekend: gelijkmoedig als maar weinigen. Ik zie hem nog alt ij d voor mij: één vingertje omhoog heu Notteman Kees was doof en hij sprak op een aangenaam zangerige toon. Als ik aan hem vroeg hoe het ging kreeg ik altijd te horen "hééél mooi". Hij heeft zijn werk lange jaren gedaan maar op een bepaald moment was het genoeg. Toen kwamen de trekkers en zetten z'n zoons het bedrijf voort. Kees was daar terecht trots op. Het gebeurde na de ruilverkaveling dat ik een partij witte kool moest leveren en z'n zoons zouden die naar de fabriek brengen. Kees hielp mee laden, het was erg mooi weer. Toen de kool geladen was liepen wij mee het land uit, naast de trekker. Op een bepaald moment wijst hij naar de trekker en zegt "mooie dinge hei". Ik knikte, waarop hij zonder lachen zei "benne niet koikerig ok". Kees is er niet meer. Maar zo lang ik leef zal ik blijven horen: "heu Notteman A. NOTTELMAN. - 7 -

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Zicht op Haringcarspel | 1994 | | pagina 9