maan. zei het niet te kunnen, zien, nu ging Neelt je tiet letten voorn letten voonlezen, maan ook dit lukte niet, zodat Neelt je de hand van Antje vaót pakte en die legon te leAtunen. Dat en geAchneven Ia weet Ik niet, maan Ik weet zeken te kenlnnenen dat Antje zeen Atll en tenuggetnokken waA, volAtnekt niet Apnak en alleen lij. haan ventnek, voon melkenAtijd, gezegd heejt: "gedag zamen" NauwlijkA waA Antje ventnokken o-fL Neeltje deed mij het voonAtel om oven het geleunde nooit met Iemand te pnaten, In null daan- voon wend mij aangeloden een zllvenen knip en een kleedje, welke Ik echten nooit hel geknegen. Ik len lij Neeltje en haan man nog eenlge weken llijven dienen, In die tijd hel Ik dit voonval aan mijn vaden venteld. Daanna len Ik doon Neeltje uit mijn dlenAt ontAlagen, op gnond dat Ik andenA niet alA getuige zou kunnen dienen, niettemin len Ik van tijd tot tijd telkenA op penAOonlijk aanzoek van Neeltje lij deze alA noodhulp In dlenAt geweeAt. ten jaan na het geleunde, op maandag van Halvendijken kenmlA 1859, waA Ik In de henleng van ConnellA Vendwaald en wend doon een deunwaanden naan luiten genoepen en gedagvaand alA getuige, om de eenAt volgende maandag te venAchijnen lij de heen genechtA- commlAAanlAom aldaan getulgenlA den waanheld aJL te leggen omtnent het geleunde. Ik waA ook op die maandag nog lij Neeltje en HlaaA In dlenAt. 14- dagen laten, op een zatendag waA Neeltje naan Alkmaan geweeAt, waan ze advoeaat Hnaakman had geApnoken, alwaan ze vennomen had, dat de zaak nog niet ten einde waA en het nog wel kon geleunen dat zij opnieuw moeAt voonkomen, waanom het nuttig zou zijn dat zij haan dlenAtlode liet ventnekken, wat dan ook geleunde. Ik henlnnen mij Atelllgf dat wanneen Ik alA noodhulp lij Neeltje diende, ze me voondunend henlnnende aan de vnoegene lelojte, ze henhaalde AteedA dat het wel goed zou ajlopen, en eenA tenwijl Neeltje ween zo letA zij, de knecht tv ent BnoenAen linnen kwam, hij wend zo ook In het A pel letnokken, Neeltje deed hem gelijk onlepaalde toezeggingen. Ik venklaan ook dat Ik alA noodhulp lij Neeltje diende, toen haan man HlaaA op zekenen zondag wend uitgenodigd, om dadelijk te venAchijnen In de henleng van Qennlt Hok, wat Neeltje deed venmoeden dat Qennlt wel wat eenden kwijt zou zijn, en HlaaA daan van wlAt, laten kwam klaaA tenug en zei lij Qennlt Hok te hellen ontmoet link van den lal en jan Veeloom, welke hem oven het Inlejje van zeAhondend gulden hadden aangeApnoken, en ook oven een handtekening op een huuncontnact, echten HlaaA had venklaand van nletA aj te weten, waanop Neeltje gezegd had: dondenAe kenel, wat doe je lij die menAen, je had dadelijk heen moeten gaan toen je ze zag, je kan toch niet nedelijk met hun pnaten" Neeltje deed daanna een andene loezel voon en ging naan de henleng van Qennlt Hok, lij haan tenugkomAt Achold zij op haan man, zeggende: "je kunt onA allen In het tuchthulA helpen" waanop HlaaA zonden ook maan letA te zeggen naan achten liep, gevolgd doon z'n klelndochten Neeltje Vendwaald, deze kwam echten Apoedlg tenug met de woonden: "ootje, Bel wil zich ophangen" hetgeen Neeltje niet wilde geloven en deed dit aj met de woonden, hij zal wel wijzen wezen, toch ventnouwde ze de zaak niet helemaal 17

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Zicht op Haringcarspel | 1993 | | pagina 19