v’
p
L
99
Subsidie in ruil voor dijkverlaging?
8
HET IJ ROND
Hoewel het na 1720 stil werd rond de kwestie over de
te hoge Noorder IJ-dijken, was men in het zuiden de
kwestie zeker niet vergeten. In 1726 deed zich een goede
aanleiding voor om de kwestie op het hoogste niveau
bij de Staten van Holland aan te kaarten. Dat jaar diende
Assendelft een verzoek in om verlenging van de in maart
1718 verleende belastingvrijstellingen.9 De regenten van
Haarlem, Leiden en Amsterdam grepen dit aan om op
verlaging van de Noorder IJ-dijken aan te dringen. Hun
waterveiligheid stond immers ook op het spel. Raadpen
sionaris Van Hoornbeek zette in een memorie alles op
een rijtje. Op 25 maart 1718 was door de Staten een oc
trooi verleend ter financiering van het dijkherstel. Op het
verzoek tot verlenging hadden de Gecommitteerde Raden
in november 1726 positief geadviseerd en wel voor een
termijn van vier jaar. Reden was dat in het octrooi vrijstel
ling van de hele buitengewone verponding was verleend
terwijl men die ondertussen tot de helft had verlaagd.
Hierdoor was Assendelft ruim 33.000 gulden misgelopen.
Uit alles bleek volgens Van Hoornbeek helder dat de
leden die nu bezwaren opperden tegen de verhoging van
Raadpensionaris Van Hoornbeek bemoeide zich actief met de
kwestie over de eventuele verlaging van de dijken langs de
noordkant van het IJ. Ets door J. Houbraken naar een schilderij
door J. Vollevens naar een tekening door A. Schouman. Uitgave
I. Tirion, Amsterdam, ca. 1750. Rijksmuseum Amsterdam,
objectnr. RP-P-OB-48.638.
10
11
Kader gebaseerd op NHA, stadsbestuur Haarlem, inv.nrs. 7394 en 7459.
Hij werd twee jaar later, in 1720, hoogheemraad van Rijnland en in 1726
secretaris van de Staten van Holland, zie Molhuysen e.a. dl. 7 (1927),
kolom 427.
Zie ook het hoofdstuk ‘Noord: stormvloeden 1675 en 1717 - toezicht en
gemeenmaking
NHA, stadsbestuur Haarlem, inv.nr. 7394.
NHA, stadsbestuur Haarlem, inv.nr. 7394.
de Assendelverzeedijk en de aanleg van de overdijking
hier in maart 1718 en ook in enkele latere Statenbe
sluiten nadrukkelijk mee hadden ingestemd en óók dat
Assendelft hiervoor subsidie moest krijgen. Misschien
had in 1718 volgehouden kunnen worden dat de Assen
delver- en Sint Aagtendijk twee voet (63 cm) lager moest
blijven dan de Spaarndammerdijk en dat de overdijking
van de Kil nadelig was voor sommige leden. Nu ging het
echter uitsluitend en alleen om een aanvulling op een
reeds geaccordeerde subsidie. De rest was niet relevant
meer en precies hetzelfde gold voor het argument dat in
1675 na de zware doorbraak van de Spaarndammerdijk
geen subsidie was verleend.10
De regenten van Haarlem, Leiden en Amsterdam
dachten hier natuurlijk anders over. Zij voerden in een
contramemorie aan dat de verhoging van de dijken langs
de noordkant van het IJ en de aanleg van de Nieuwe
Overdijking na de Kerstvloed van 1717 als zodanig nooit
in de Statenvergadering aan de orde waren geweest. Het
Statenbesluit van 8 januari 1718 had de Gecommitteer
de Raden in het Noorderkwartier alleen gemachtigd de
doorbraken te sluiten op kosten van de nalatige dijkbe-
heerders. Op 25 maart 1718, toen de Staten middels een
octrooi besloten hadden over de financiering van de wer
ken, was het eigenlijke plan voor het herstel van de dijken,
laat staan het belang van de drie steden, helemaal niet
besproken. Men kon dat belang dus ook niet verspeeld
hebben. Kortom, heel Rijnland was benadeeld door zaken
waarover de Staten nooit hadden besloten en de Gecom
mitteerde Raden in het Noorderkwartier hadden maar
raak gedaan zonder machtiging van de soeverein. De drie
steden stelden ten slotte voor de zaak terug te verwijzen
naar beide Gecommitteerde Raden. Die moesten dijkgraaf
en hoogheemraden van Rijnland en het bestuur van het
heemraadschap van de Assendelverzeedijk horen, trach
ten een compromis te bereiken en indien dit niet lukte,
advies aan de Staten uitbrengen.11
De regenten van Haarlem waren zo verstandig
om Francois de Roos te vragen de waterstaatkundige
implicaties op een rijtje te zetten. De Roos bracht op
17 december 1726 advies uit. Hij had de voorstellen van
Amsterdam - daar werd aangedrongen op verlaging van
de Assendelverzeedijk tot het niveau van de Slaperdijk -
en de reactie van de Gecommitteerde Raden in het
Noorderkwartier onderzocht. De Raden hadden gesteld
dat de Assendelverdijk in 1718 even hoog als de
Oostzanerzeedijk gemaakt was, dat die lager was dan
de Spaarndammerdijk en dus eerder zou overlopen.
ISAAK VAN HOOKNEEEKj
Kaadpenlionafis van HoLLancl. I