97
was dat men de kruin alleen te voet en niet te paard kon
passeren. De oude Sint Aagtendijk was veel hoger dan
de oude Assendelverdijk. Na de Kerstvloed van 1717
was hij wel verzwaard, maar niet verhoogd. Wolfsen, De
Roos en Velsen hadden het dan ook over de verhoogde
Assendelverdijk en de verzwaarde Sint Aagtendijk. Aan
het eind van hun rapportage over de hoogte van de dijken
langs het IJ merkten zij op dat het materiaal waarvan alle
dijken gemaakt waren van dezelfde aard was: moerige
klei uit het IJ, op de ene plek meer met veen vermengd
dan op de andere. Enkele plaatsen aan de nieuwe
Assendelverdijk waren volgens hen zeer zandig.
Ten aanzien van het tweede punt van de reso
lutie van dijkgraaf en hoogheemraden van 9 november
1720 gaven Wolfsen cum suis te kennen dat het stadspeil
van Amsterdam, het AP, het meest geschikt was om de
hoogte van de Assendelverzeedijk en Sint Aagtendijk
te reguleren. Ten slotte kwam de hamvraag aan de
orde. Welke hoogte mochten de Assendelverdijk en
Sint Aagtendijk hebben met het oog op de belangen
van Rijnland? Het grote gevaar bestond uit stormvloeden
uit het noordwesten. De noordzijde van het IJ was
dan grotendeels de opperwal, de Spaarndammerdijk
de lagerwal. Volgens waarnemingen bedroeg het
verschil in waterhoogte bij noordwesterstorm voor de
Spaarndammer- en de Assendelverdijk zo’n 18 tot 24
duim (47 tot 62 cm) en meer. Volgens schippers werd bij
noordwestenwind bij de sluis in Nauerna nog geschut,
lang nadat dit in Amsterdam en Spaarndam al gestopt
was. Na allerlei beschouwingen over het veel hogere
water voor de Spaarndammerdijk dan voor de
Assendelverdijk wezen Wolfsen, De Roos en Velsen op de
slag en de schok van de golven aan lagerwal, waardoor
aarde werd uitgeslagen, ijzeren bouten en spijkers van
de gordingen en planken braken en stenen platingen ver
morzeld werden. Als laatste argument noemden zij het
feit dat voor de Spaarndammerdijk veel minder voor
land lag dan voor de Assendelverdijk, terwijl de nieuwe
verbindingsdijk en de verzwaarde Sint Aagtendijk geheel
met voorland gedekt waren. Daardoor werd de persing
en de slag van het water aan die kant van het IJ sterk
verminderd. Om al die redenen meenden de toezieners
en de landmeter van Rijnland dat de hoogte van de
Assendelver- en Sint Aagtendijk kon worden bepaald
tot ten hoogste 70 duim (1,82 m) boven AP.
Die dijken zouden dan 36 duim (93 cm) lager zijn dan de
gemiddelde hoogte van de Spaarndammerdijk en 13 duim
(33 cm) lager dan de Schinkeldijk. Uitgaande van een
verschil van 18 duim (47 cm) tussen de waterstand
voor de Assendelver- en Sint Aagtendijk enerzijds en
de Rijnlandse dijken anderzijds bij noordwesterstorm,
kwam dat neer op 18 duim (47 cm) lager dan de
Spaarndammerdijk en 5 duim (13 cm) hoger dan
de Schinkeldijk. Als bij zware storm het water bij
Spaarndam een hoogte van 84 duim (2,19 m) boven
stadspeil bereikte, dan liep de Rijnlandse Slaperdijk
met 32 duim (84 cm) over, maar het water voor de
Assendelverdijk had dan een hoogte van 66 duim
(1,72 m) boven stadspeil en daarmee lag die dijk nog
4 duim (10 cm) boven water.
Wolfsen en De Roos begrepen wel dat de
voorgestelde verlaging van de Assendelverzeedijk grote
ongerustheid in het dorp zou geven. Daarom stelden zij
als alternatief voor de Assendelverdijk hoog te laten en
de Nieuwe Overdijking en de verzwaarde Sint Aagtendijk
met zijn vele krommingen te verlagen tot het peil van de
Rijnlandse Slaperdijk. In dat geval zou de hoeveelheid
water die over de dijken ten noorden van het IJ vloeide,
de opperwal, niet veel verschillen van de hoeveelheid
water die over de aan lagerwal liggende Slaperdijk liep.
Zo hadden de Rijnlandse deskundigen vast
gesteld hoe de dijken langs de noordzijde van het IJ
verlaagd konden worden, tot voordeel van Rijnland en
zonder dat de overburen daar veel schade van zouden
ondervinden. Voorlopig deed het bestuur van Rijnland
echter niets met de bevindingen van de toezieners en de
landmeter. De heren zagen kennelijk in dat het aankwam
op een moment waarop het Noorderkwartier onder druk
gezet kon worden. Bovendien had men in Assendelft
duidelijk lont geroken. De regenten van het dorp zetten
in oktober 1720 de landmeters Johannes Rollerus uit
Beverwijk en Thijs Claas Heijnes uit Krommenie aan
het werk. Eerstgenoemde mat op de 13e van die maand
de Rijnlandse dijk uit het water van het IJ op en Heijnes
stelde op dezelfde dag de hoogte van de Westzaner- en
Assendelverzeedijk vast. Twee jaar later, in juli 1722
deden Heijnis en Rollerus het meetwerk nog eens
dunnetjes over, waarbij nu ook de Slaperdijk tussen
Spaarndam en de duinen werd meegenomen.6
NHA, stadsbestuur Haarlem, inv.nr. 7461.
HET IJ ROND