59 Wormer, Jisp, Graft et cetera werden alleen voor deze ene keer verplicht 1.500 gulden bij te dragen, te betalen in twee gelijke jaarlijkse termijnen en mad-madsgelijk om te slaan.36 Na een nieuwe doorbraak in 1498 stapte Oost- zaan weer naar het Hof van Holland. De dijk kon niet volgens het oude tracé worden hersteld, er was een grote inlaag van een halve mijl (ca. 3 km) nodig en dat kon Oostzaan niet opbrengen. Nogmaals werd geprobeerd Wormer, Jisp, Graft, Schermer, Akersloot, Uitgeest en Ursem erbij te betrekken. Oostzaan eiste dat de genoem de dorpen mad-madsgelijk in de buitengewone kosten van de inlaag bijdroegen en 800 maden (circa 450 ha) in Wormer en Jisp altijd schuldplichtig aan de zeedijk werden verklaard. Natuurlijk werd hier in de betreffende dorpen anders over gedacht. Zij wezen op het octrooi van 1357 betreffende de Nieuwendam. Dit bepaalde dat niemand verplicht was andermans dijk te onderhouden. Verder was de doorbraak niet het resultaat van storm en hoog water, van 'fortuyne vander Zee’, maar te wijten aan verwaarlozing en slecht toezicht. Bovendien kon het gat met een korte elleboog gesloten worden. Aangevoerd werd ook dat zij hoger lagen dan Oostzaan, niet onder liepen na doorbraak van de Oostzanerzeedijk en zij zelf reeds zwaar belast waren met het onderhoud van allerlei andere dijken. Ten slotte was Oostzaan helemaal niet armlastig. Het Hof bepaalde eind 1501 dat de dorpen 1.800 gulden moesten bijdragen waarvan 600 gulden ten laste van de 800 maden in Wormer en Jisp kwam. Wormer en Jisp namen hiermee geen genoegen en gingen in appel bij de Grote Raad van Mechelen. Die besloot in 1507 in het nadeel van Oostzaan.37 Resoluties Staten van Holland, 17-7-1676. WA, polder Oostzaan, inv.nr. 177. toen namelijk in een proces voor de Hoge Raad verwik keld met Jacob Jansz. Stijffel en Dirck Claesx. Lichtich, die procuratie hadden van de gezamenlijke verhoefslaagden in de dijk bij de Boom- of Bombraak. Aanleiding was het boetschuldig verklaren van enkele hoefslagen nadat die bij de derde en laatste schouw nog steeds niet in orde waren bevonden.33 De gemeenmaking moet dus ergens tussen 1646 en 1676 beslag hebben gekregen. De Oostzanerzeedijk eindigde oorspronkelijk bij het Twiske. In 1406 begaf de dijk het echter onder Landsmeer op de grens met de Waterlandsezeedijk. De doorbraak werd gesloten met een inlaagdijk die een stuk langer was dan de oude dijk. Dit gaf aanleiding tot hoog oplopende geschillen. De dijk bleef 'te kijve’ liggen omdat niemand het onderhoud op zich wilde nemen. De inlaag lag weliswaar voor het grootste deel in Waterland, maar daar vond men dat deze naar evenredigheid van de lengte die ieder in de oude dijk had bezeten, verdeeld moest worden. Natuurlijk wilde Oostzaan hier niet aan. Er kwamen commissarissen van de graaf aan te pas. Zij bepaalden in 1407 dat Waterland en Oostzaan een zeventuig van onpartijdige landeigenaren moesten op roepen om de inlaagdijk te verdelen. De graaf bekrach tigde de uitspraak van dit zeventuig in november 1407. Oostzaan legde zich er echter niet bij neer en stelde de neutraliteit van het zeventuig ter discussie. Graaf Willem VI stuurde daarop Jan van Boeckhorst34 als dijk graaf naar Oostzaan om een nieuw zeventuig samen te stellen. Ook hun oordeel werd echter niet geaccepteerd. Nadat Willem VI beide partijen voor zich had geroepen, legden die zich neer bij beslissing van het conflict door hem en zijn raad. Willem droeg vervolgens enkele heemraden van Rijnland op een onderzoek in te stellen. Op hun rapport bepaalde hij ten slotte samen met Margaretha van Cleve, weduwe van Albrecht van Beieren, in september 1410 dat 100 roeden (circa 350 m) vanaf het Twiske voor rekening van het gemene land van Oostzaan en Wormer kwamen. Wormer vormde namelijk qua waterstaat nog één geheel met Oostzaan en had dus ook belang bij de inlaag. De resterende 368 roeden (ca. 1.400 m) gingen naar Waterland. Op de grens werd een scheidpaal gezet.35 Aan het einde van de 15e eeuw probeerde Oostzaan tot twee keer toe verder landinwaarts gelegen dorpen bij het onderhoud van de zeedijk te betrekken. Na een doorbraak kort na 1490 kwam het tot een proces met Wormer, Jisp, Graft, Schermer, Uitgeest, Krommeniedijk, Akersloot, Ursem en Oterleek. In Oostzaan vond men dat deze plaatsen schuldplichtig waren aan de zeedijk of zeeburg 'alsoo zij daer by mede bevloeyen soude’ na doorbraak. Bovendien was Oostzaan niet in staat de dijk op eigen kosten te repareren. Het Hof van Holland oordeelde in juli 1494 dat Oostzaan de dijk moest herstellen en onderhouden met palen en aarde volgens een keur van het Hof. 29 30 HET IJ ROND 31 32 33 34 35 36 37 Besondere privilegiën (1661), 316-317; Verkade (1982), 95-96; De Vries (1876), 477; de Bruin (2016), 56-60; Danner e.a. (1994), 78-79. Kader gebaseerd op Verkade (1982), 29-31; De Vries (1876), 23, 81, 283-284, 474-476; Danner e.a. (1994), 73-74; Schorer (1894), 461; Helsloot (2002), 76; Thijssen (2001). Lams (1664), 667; De Vries (1876), 163. Waarschijnlijk Jan Jansz. III van de Boekhorst (f 1450), heemraad van Rijnland. De Vries (1876), 127, 198-199, 289. Beels (1768), 578-579. Beels (1768), 580-587.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Kring van Vrienden van de Hondsbossche | 2020 | | pagina 59