53
De noordwestelijke uitloper van het IJ voorbij Beverwijk,
het Wijkermeer, stond via de Krommenije in open ver
binding met het Lange- of Alkmaardermeer en de andere
grote binnenmeren in het Noorderkwartier. In november
1357 gaf hertog Willem van Beieren permissie aan Graft
en Zuidschermer op het Schermereiland om de Kromme
nije af te dammen. Meteen werd een waterschapje inge
steld voor het beheer van de nieuwe dam. Het bewuste
privilege wees de schout van Akersloot als dijkgraaf aan.
De heemraden werden gesteld door de schepenen van
Akersloot (drie) Uitgeest (een), Wormer (een) en Graft
(twee). Zij stonden bekend als de damheren. De kosten
van aanleg en onderhoud kwamen ten laste van de gebie
den die voor de tijd van graaf Willem III, dus vóór 1304,
nog niet door een dijk waren omringd. Dat was logisch
omdat deze buitendijkse landerijen direct te lijden had
den van het door de Krommenije in het Schermeer stro
mende zeewater en dus groot belang hadden bij de dam.
Het gebied dat aan de Nieuwendam moest bijdragen had
een oppervlakte van 12.000 maden of 8.000 morgen (ca.
6.800 ha). De dam was eerst over vier vierendelen ver-
hoefslaagd. Het eerste vierendeel omvatte de Beetskoog,
Oosthuizen, Etersheim en Purmerban. In 1369 nam
Akersloot de verplichting van dit vierendeel over tegen
een zekere betaling waaruit de bouw van de kerktoren
werd gefinancierd. Het tweede vierendeel omvatte de
buitendijkse landen van Uitgeest en Akersloot, de latere
Oost- en Westwouderpolder en de polder Het Woud. Het
derde vierendeel bestond uit Graft, Zuidschermer, Wor-
mer, Jisp en Neck en het laatste uit Noordschermer en de
onbedijkte landen van Ursem bezuiden de Walingsdijk,
Alkmaar, Oudorp, Oterleek, Westzaan en Krommenie.
Voor een enkele honderden meter lange dam was de
verhoefslaging natuurlijk erg onpraktisch en waar
schijnlijk gingen daarom dijkgraaf en heemraden al snel
het onderhoud aanbesteden waarna de kosten werden
omgeslagen over het schuldplichtige gebied. Dit was
in ieder geval aan het einde van de 16e eeuw het geval.
De dam sloot de Krommenije niet geheel af. Er zat een
opening in ten behoeve van de visserij en scheepvaart.
Pas na 1544 is sprake van afsluiting met een sluis. Zeker
daarna slibde de Krommenije snel dicht. Er bleef slechts
een smal geultje van over dat bekend stond als de Kil.
Het onderhoud van de Nieuwendam stelde toen weinig
meer voor. De hoog opgeslibde gronden werden na de
kerstvloed van 1717 bedijkt.12 Toen lag de Nieuwendam
middenin het land. Sinds 1874 werden geen omslagen
meer geheven. Het heemraadschap werd desondanks
pas op 1 januari 1972 opgeheven.
De Nieuwen- of Krommeniedam11
10
8
12
HET IJ ROND
Geciteerd bij De Vries (1876), 16.
NHA, amb.best. Heemskerk, inv.nrs. 167, 170; stadsbestuur Beverwijk,
inv.nr. 292; HRS St. Aagtendijk, inv.nr. 8.
NHA, stadsbestuur Beverwijk, inv.nr. 292.
Borger, Bruines (1994), 39-45; Belonje (1945), 8.
Belonje (1945), 44.
De Nieuwendam met sluis halverwege de 16e eeuw
(noorden links). Detail uit een door Jan Potter Jansz.
in 1594 vervaardigde kopie van een kaart uit 1552.
Universiteitsbibliotheek Leiden, COLLBN Port 29N50.
De Vries (1876), 561; NHA, stadsbestuur Beverwijk, inv.nr. 292; WA,
HHRS Uitw. Sluizen, inv.nr. 2, fol. 126r.; inv.nr. 10, 2-1-1638 (citaten).
11 Kader gebaseerd op Zeiler (2018), 136-137; De Vries (1876), 23, 81,
135-136, 474-476, 384; Borger, Bruines (1994), 25, 32; Schorer (1894),
417-418; Danner e.a. (1994), 50-51; Aten (1996), 11-13; Aten (2001),
101; Koene (2010), 136-141; Van Ollefen (1796), Akersloot, 5.
Zie hierna het hoofdstuk ‘Noord: stormvloeden 1675 en 1717 - toezicht
en gemeenmaking’.