33
Het dijkonderhoud blijft een probleem
Een mooi akkoord, dat een einde maakte aan decennia
van juridische strijd, zou men kunnen zeggen. De praktijk
was helaas anders. De overeenkomst bleek een enorme
valkuil voor Rijnland. Na de doorbraken en overstro
mingen van de jaren 1508-1515 was veel land langs de
dijk braak blijven liggen. De bepaling dat Rijnland het
onderhoud moest overnemen van dijkgedeelten die
behoorden bij land dat door de eigenaar verlaten was,
zadelde het hoogheemraadschap op met het onderhoud
van een vaak geïsoleerd gelegen klein dijkvak. De rege
ling werkte bovendien misbruik in de hand. Dijkplichtige
ingelanden verkochten voor een kleine som geld een
gedeelte van hun land, inclusief de dijkplicht van het hele
perceel, en maakten zo het land dat zij behielden vrij van
dijklasten. Die lasten waren voor de kopers van de kleine
percelen al gauw niet meer op te brengen. Door 'spaste-
king’ of ‘abandonnering’ deden zij afstand van hun land.
Het onderhoud kwam dan ten laste van Rijnland, terwijl
de oorspronkelijke eigenaar geen enkele verplichting
meer had.12
In het midden van de 16e eeuw verkeerde de
Spaarndammerdijk in slechte staat. De dijk was te laag
en te smal om een garantie te bieden tegen overstroming.
Doordat de hoogheemraden de schade na stormen in
november 1551 en januari en februari 1552 snel lieten
herstellen, was een dijkdoorbraak voorkomen, maar het
was duidelijk dat alleen een betere dijk het land echt kon
beschermen tegen hoge waterstanden in het IJ. In maart
1552 gaf het Hof van Holland aan Rijnland opdracht om
een bevel tot dijkverzwaring uit te vaardigen. Dijkgraaf
en hoogheemraden gaven hieraan gehoor en droegen de
dijkplichtige ingelanden op om de dijk met anderhalve
voet (47 cm) te verhogen en zo te verbreden dat de kruin
tenminste 6 voet (1,88 m) breed was. De Meischouw
werd uitgesteld tot 19 juli. Dan moesten de dijkplich
tige ingelanden het werk voltooid hebben. Eventueel
geconstateerde tekortkomingen konden daarna in orde
worden gemaakt; dat werd in een tweede schouw op
25 augustus gecontroleerd. Als de dijk dan nog niet
aan de gestelde afmetingen voldeed, konden de nalatige
akte op waarin zij verklaarden dat zij de overeenkomst
met Rijnland met het stadszegel bezegelden. Dit op
verzoek van de schouten van de dijkambachten en een
aantal Amsterdamse poorters en geestelijke instellingen
die daar grond bezaten. Hierbij trad de stad dus op als
overheidsinstelling, niet als grondeigenaar.11
’•X: i
X'-J
12
HET IJ ROND
Een jaar na het akkoord van 1544
verklaarde het stadsbestuur van
Amsterdam door middel van een
afzonderlijke akte de overeenkomst
van het jaar daarvoor ook als
stadsbestuur te bezegelen. Als bezitter
van grond langs de dijk had de stad
het akkoord al in 1544 bezegeld. De
op 19 februari 1545 opgemaakte akte
werd met een zegelstaart vastgemaakt
aan de overeenkomst uit 1544, een
zogenaamd transfix. Of vóór de
vervaardiging van dit transfix al een
stadszegel aan de overeenkomst
gehangen heeft, is niet duidelijk.
HHR, Collectie charters, CHRT-0235.
11 OAR, inv.nr. 1181 (HHR, Collectie charters CHRT-0194, CHRT-0230 en
CHRT-0235); Van Tielhof, Van Dam (2006), 148-149.
Van Amstel-Horak (1994), 54-55; Van Tielhof, Van Dam (2006), 149.
ij
"vl
ri i