Zuid: de dijk in de middeleeuwen
21
Onderhoud van dam, sluizen en dijken
Uit de oorkonde van Floris V van 18 februari 1286 blijkt
bijzondere zorg voor de instandhouding en bescherming
van de Spaarndam, een kwetsbaar complex van aarde
en hout dat zeer aan erosie onderhevig was. De dam
was ongeveer 300 meter lang en er stonden huizen op.
Het onderhoud van het dijklichaam van de dam berustte
volgens 15e-eeuwse bronnen bij de bezitters van deze
huizen. Zij waren ook verantwoordelijk voor het onder
houd van de straat die er over heen liep. De op en naast
de dam ontstane nederzetting heet ook Spaarndam.
Over het onderhoud van de sluizen in de dam wordt
in de oorkonde niets gezegd. Dat was ook niet nodig,
want de verantwoordelijkheid daarvoor berustte bij de
Rijnlandse ambachten (lokale bestuurseenheden op het
platteland, te vergelijken met de bannen ten noorden
van het IJ) en bij het Grootwaterschap van Woerden, dat
sinds het begin van de 13e eeuw afwaterde op Rijnland.2
Hiervóór is al gezegd dat bij stormen in de
jaren 1374 en 1375 de Spaarndam geheel of gedeeltelijk
De dam in het Spaarne met de uitwateringssluizen en
de dijken aan weerszijden van de dam stonden sinds
de 13e eeuw onder toezicht van de heemraden, die deze
werken samen met de baljuw van Rijnland op vaste
tijden moesten inspecteren. Deze inspecties, schouwen
genaamd, vonden drie keer per jaar plaats: eind februari
(Sint Pietersschouw), begin mei (Meischouw) en half
november (Sint Maartensschouw). Laatstgenoemde
schouw werd later, in ieder geval vóór het midden van
de 15e eeuw, vervroegd tot begin oktober (Bamisschouw,
naar Sint Bavo op 1 oktober). De heemraden waren
toen inmiddels hoogheemraden geworden, de baljuw
was zich bij het uitoefenen van zijn taak met betrekking
tot het waterbeheer dijkgraaf gaan noemen. Dijkgraaf
en hoogheemraden voerden niet alleen inspecties uit,
maar traden ook op als aanklager en rechters bij nalatig
onderhoud of bij overtredingen. Het onderhoud van de
dam, de sluizen en de dijken berustte bij verschillende
partijen. Aanvankelijk was de taak van dijkgraaf en hoog
heemraden alleen toezichthoudend. Tegen het eind van
de middeleeuwen gingen zij zich meer met de organi
satie van het dijkbeheer bemoeien. De hoogheemraden
werden behalve rechters ook bestuurders.1
vernield werd. Dam en sluizen werden spoedig daarna
hersteld. Ook na voltooiing van de herstelwerkzaamheden
moesten de houten sluizen natuurlijk regelmatig ver
nieuwd worden. Aan het eind van de middeleeuwen,
tegen het jaar 1500, lagen in de Spaarndam acht spui-
sluizen en een schutsluis. Twee spuisluizen werden
onderhouden door het Grootwaterschap van Woerden,
de andere zes en de schutsluis waren ieder bij een groep
Rijnlandse ambachten in onderhoud. Dat waren ambach
ten die via het Spaarne afwaterden op het IJ. De langs
de IJ-dijk gelegen ambachten ten oosten van Spaarndam
hadden ieder hun eigen uitwateringssluis door de dijk
en hoefden daarom niet bij te dragen aan het onderhoud
van de dam en de daarin liggende sluizen.3
De spuisluizen waren kokers of buizen die het
water door de dam voerden en met een schuifdeur af
sluitbaar waren. De sluizen hadden een dubbele functie:
afvoer van overtollig water en kering van buitenwater.
De Spaarndamse sluizen werden waterdicht gemaakt
met mos. Na de grote stormvloed van 20 oktober 1452
gaven de hoogheemraden opdracht om betere schuif
deuren aan te brengen aan de IJ-zijde van de sluizen.
Later werden ook ‘huisjes’ gebouwd boven de sluisdeuren,
grote houten overkappingen die tot de grond reikten
en de deuren beschermden tegen slijtage door weers-
2
3
HET IJ ROND
Een uitwateringssluis met een ‘huisje’ of afdak er boven. Detail van het
schilderij ‘Gezicht op de rede van Antwerpen vanaf het Vlaams Hoofd’
van Jean-Baptist Bonnecroy (ca. 1658). Museum Aan de Stroom (MAS)
Antwerpen, AS.1952.044.005.
Van Tielhof, Van Dam (2006), 47-49, 88-89.
Fockema Andreae (1982), 76-77; Van Dam (1994), 29; Van Tielhof,
Van Dam (2006), 49.
Fockema Andreae (1982), 49-52, 76-77; Van Dam (1994), 31-32;
Van Tielhof, Van Dam (2006), 49-50.