16
Regionaal waterbeheer
Vanouds was de zorg voor de plaatselijke waterstaat
een zaak voor het plaatselijk bestuur, in Holland het
ambachtsbestuur genaamd. De totstandkoming van
watergangen die water uit de Rijnstreek naar het
noorden moesten leiden, werd uitgevoerd door een
samenwerkingsverband van 15 ambachten. Andere
ambachten, die niet afwaterden op de Oude Rijn maar
wel gebruik maakten van bovenlokale afwateringssyste-
men, moeten daarvoor ook een vorm van samenwerking
hebben opgezet. Zo begon rond 1200 een bovenlokaal
gecoördineerde zorg voor grote projecten te ontstaan.
Wie bestuurlijk verantwoordelijk was of welke vorm
het bestuur had, is niet bekend. In de oorkonde uit
1226 over de onderhoudsplicht van de sluizen in de
Wendeldijk worden ‘scrutatores’ genoemd, wat inspec
teurs betekent, misschien een aanduiding van het
Hollandse begrip ‘heemraden’. Die heemraden worden
voor het eerst genoemd in de reeds genoemde oorkonde
van 11 oktober 1255. In die oorkonde, het oudste
archiefstuk van het hoogheemraadschap van Rijnland,
wordt de naam Rijnland nog niet genoemd. Wel twee
objecten die hemelsbreed op 35 kilometer afstand van
elkaar liggen: de Spaarndam en de Zwammerdam.
Hier is duidelijk sprake van regionaal waterbeheer.9
Het gebied van de Oude Rijn werd in die tijd ook be
schermd door een waterkering in het noorden. Dat was
de Wendeldijk, waarvan in een oorkonde uit 1226 mel
ding wordt gemaakt. Het ging daarbij over de verdeling
van de onderhoudsplicht van zeven uitwateringssluizen
in de dijk. Waar de Wendeldijk gelegen heeft, is onder
werp van discussie geweest. Lag hij langs de zuidrand
van het Leidsemeer, een van de meren die eind 15e eeuw
onderdeel van het grote Haarlemmermeer zouden
worden, of ging het om een dijk langs het IJ? De meeste
historici gaan tegenwoordig uit van het eerste. De veen
massieven tussen Rijnstreek en IJ lagen nog relatief hoog
en van de Zuiderzee en het IJ ging minder bedreiging uit
dan in latere tijd.7
Omstreeks 1250 was de situatie veranderd. De
stormvloeden van 20 november en 28 december 1248
hadden grote schade aangericht. De Zuiderzee drong
verder op. Er kwam een waterkering langs het IJ tot
stand, aangeduid als zeedijk, en het Spaarne werd afge
damd. De zeedijk en de dam waren niet alleen bedoeld
als bescherming van het direct aangrenzende gebied.
Ook de Rijnstreek werd door deze waterkeringen be
schermd. Dezelfde functionarissen die toezicht hielden op
de afvoer van overtollig water uit de Rijnstreek werden
belast met het toezicht op de dam in het Spaarne en de
dijk langs het IJ.8
de 12e eeuw tot verzanding van de monding van de Oude
Rijn ten noorden van Katwijk. De rivier diende niet meer
voor afvoer van water uit de Rijn, maar nog wel voor af
voer van water uit de relatief hoog gelegen veengebieden
langs de grens van Holland en Utrecht. Dat water kon
nu geen kant meer op en dit leidde tot overlast langs de
benedenloop van de Oude Rijn.5
Omstreeks 1200 werd dit probleem opgelost.
Door het graven van watergangen of het aanpassen van
bestaande wateren kon overtollig water uit het gebied
van de Oude Rijn naar het noorden worden afgevoerd.
Met behulp van de meestal uit het zuidwesten waaiende
wind werd het water naar de meren ten noorden van
Leiden geleid. Vandaar kon het water naar het Spaarne
en het IJ stromen. Niet alleen de omgeving van Leiden,
ook het tot Utrecht behorende Land van Woerden
waterde sinds het begin van de 13e eeuw af in noorde
lijke richting.6
HET IJ ROND
De oorkonde van 11 oktober 1255 waarbij graaf Willem II van Holland
de bevoegdheden van de heemraden ten aanzien van de Spaarndam, de
Zijdwinde, de zeedijk langs het IJ en de Zwammerdam erkende. HHR,
Collectie charters, CHRT-0001.