169
Dat oversteeg het kader van de Vereeniging totaal. De
provincie moest weer bijspringen. Na deze catastrofe
werden dan eindelijk alle buitenwater- en tweede wa
terkeringen benoorden het IJ in beheer gebracht bij een
enkel groot waterschap, het speciaal daarvoor opgerich
te hoogheemraadschap Noordhollands Noorderkwartier.
Het hoogheemraadschap van Rijnland overleef
de ondertussen alle stormen die de IJ-dijken teisterden.
Dit niet altijd zonder moeite, maar wel zonder echte kri
tiek, laat staan ingrijpen door hogerhand. Dat de dijken
het na 1675 nooit meer begaven, speelde hierbij natuur
lijk een grote positieve rol. Een en ander wil echter niet
zeggen dat er geen grenzen waren aan de macht van
Rijnland. Dijkgraaf en hoogheemraden moesten gedogen
dat het door stadsuitbreiding binnen Amsterdam geko
men deel van de Spaarndammerdijk aan hun toezicht
werd onttrokken. De Amstelstad keerde zich ook tegen
het plan van Rijnland uit 1622 tot aanleg van de
Slaperdijk naar de duinen bij Santpoort om de boezem
te ontlasten van na doorbraken in de Velserdijk binnen
komend zeewater. In 1626 werd hierover een com
promis bereikt waarbij een maximale hoogte voor de
Slaperdijk werd afgesproken. Die hoogte was vooral op
het Amsterdamse belang afgestemd en betekende dat
de Slaperdijk bij iedere stevige storm overliep. Hierdoor
werd extra berging gecreëerd en de druk op de sluizen
en waterkeringen van de Amstelstad verlicht, zo meen
de men. Aan de overzijde van het IJ waren dijkgraaf en
heemraden van Oostzaan het hier roerend mee eens
getuige het citaat in de aanhef van dit hoofdstuk. Zij
berichtten het Hof van Holland in 1646 dat het water
in de Zuiderzee steeds hoger werd opgejaagd door de
verbreding van de zeegaten tussen de Waddeneilanden.
Daarom moesten zij steeds alert zijn en er onder andere
goed op letten dat de Slaperdijk niet werd opgehoogd.
Pas na de val van de Republiek in 1795 lukte het Rijnland
het Amsterdamse veto op verhoging van de Slaperdijk te
breken. Naar aanleiding van indrukwekkende rapporten
en publicaties van Christaan Brunings en Frederik
Willem Conrad besloot koning Lodewijk Napoleon in
1806 ten gunste van Rijnland.
Toen het na de Kerstvloeden van 1717 en 1731
ging over de realisatie van een slaper aan de overzijde
van het IJ waren Rijnland en Amsterdam het echter juist
met elkaar eens. Na de eerstgenoemde stormvloed
werd de Assendelverzeedijk hoger gemaakt dan de
Spaarndammerdijk en de Sint Aagtendijk nagenoeg op
gelijke hoogte gebracht. Beide dijken werden bovendien
sterk ingekort door de aanleg van een afsluitdijkje langs
hoog opgeslibde buitendijkse gronden. Deze Nieuwe
Overdijking was zelfs 20 cm hoger dan de Spaarndam-
merdijk. De inpoldering betekende bovendien verkleining
van de waterberging van het IJ. Dit alles leverde extra
risico voor de dijken langs de zuidzijde op. Zij hadden het
toch al zwaarder te verduren omdat ze bij de gevreesde
noordwesterstormen aan de opperwal lagen. Haarlem
en Leiden deelden dit standpunt. Na de storm van Kerst
1731 schilderde de toeziener van Rijnland Francois de
Roos een behoorlijke slaper langs de noordelijke oever
van het IJ zelfs af als 'de grote salvator’ tegen overstro
mingen. Ondertussen rommelde het ambtelijk in deze
gelegenheidscoalitie. De Roos wenste een lange slaper,
die ook een deel van de Sint Aagtendijk omvatte. De Am
sterdamse stadslandmeter Maurits Walraven
en opzichter van de stadswateren Jan van Vliet opteer
den juist voor een korte zodat onder andere de fraaie
buitenplaatsen van rijke Amsterdammers achter de
Sint Aagtendijk geen gevaar liepen.
Haarlem, Leiden en Amsterdam zetten het
Noorderkwartier in de vergadering van de Staten van
Holland onder zware druk waarbij zij hun medewer
king aan de verlening van subsidies voor de door de
paalworm zwaar beschadigde West-Friese zeedijken
afhankelijk stelden van de gewenste slaper. De gedepu
teerden van de steden in het Noorderkwartier rekten
de kwestie vakkundig. Nadat de Staten op 21 juni 1732
hadden besloten tot verlening van de subsidies omdat
het werk aan de dijken rond West-Friesland echt niet
langer kon wachten, was het pleit in feite in het voordeel
van het Noorderkwartier beslecht. Uiteindelijk stierf het
hele plan in de loop van 1733 een zachte dood.
Na de aanleg van het Noordzeekanaal in
combinatie met de inpoldering van het IJ in 1870-1876
werd het stil rond de dijken langs de oevers van het IJ.
Ze waren hun functie als zeewaterkering kwijt en ont
manteling van de na de paalwormplaag aangelegde
steenglooiingen volgde. Enkele vakken behielden een
bescheiden taak als kade langs zijkanalen van het
Noordzeekanaal, maar meestal liggen de oude IJ-dijken
nu middenin het land. Dat is overigens met de lus van
de Sint Aagtendijk, Nieuwendam en Assendelverzeedijk
achter de Nieuwe Overdijking al sinds 1718 het geval.
De Sint Aagtendijk loopt tegenwoordig dood op de A9 bij
Beverwijk en een gedeelte van de Oostzanerzeedijk werd
begraven onder het knooppunt Coenplein van de A5, A8
en A10. Voorbij Halfweg werd de Spaarndammerdijk
zelfs helemaal van de kaart geveegd tijdens de aanleg
van het westelijk havengebied van Amsterdam. Maar
gelukkig slingert het overgrote deel van de IJ-dijken nog
steeds door het landschap. Ze zijn vaak aantrekkelijk
gelegen en ondervinden de laatste jaren nieuwe waarde
ring als toeristische fiets- en wandelroutes. Hier en daar
maakt een infobord de verbaasde voorbijganger attent
op het zeewater dat eens de dijk bespoelde.5
5
HET IJ ROND
Aten e.a. (2016), 113.
Zie bijvoorbeeld https://www.routeyou.com/nl-nl/route/view/382200/
fietsroute/hrf25-amsterdamse-havens-en-zaanse-zeedijken voor een rond
je om het Noordzeekanaal over de Spaarndammerdijk, Assendelverzeedijk
en Westzanerzeedijk en voor een wandelroute over de St. Aagtendijk
https://www.stellingvanamsterdam.nl/nl/routes/fortenroute-aagtendijk.