168
Verbreding van het draagvlak was echter ondenkbaar.
Dat was in Oostzaan al in 1490 gebleken toen dit dorp
tevergeefs had geprobeerd een serie achterburen bij het
onderhoud van zijn zeedijk te betrekken. De Gecommit
teerde Raden slaagden er in 1762 zelfs niet in om het
toezicht op de Oost- en Westzanerzeedijk in handen van
een enkele dijkbaas te brengen. Hoe groot de weerstan
den waren, bleek duidelijk na 1818 toen op basis van de
Dijkwet van 1810 de hele ring van het Noorderkwartier
gedwongen werd mee te betalen aan een verbetering van
de door een storm beschadigde Westzanerzeedijk. Een
en ander kostte zoveel moeite dat de Dijkwet voorgoed
onderin een la verdween en de oude subsidiestroom uit
Haarlem weer op gang kwam.
De in 1843 opgerichte Vereeniging van den
Noorder IJ en Zeedijk beoogde hier een einde aan te ma
ken en het toezicht te verbeteren. De Vereeniging stond
echter van begin af aan voor een bijna onmogelijke op
gave. Dat bleek duidelijk nadat in 1855 voor het eerst de
achtergelegen landen werden aangeslagen. De stampij
was enorm en de Vereeniging deed er vervolgens alles
aan om de uitgaven onder de gestelde grens van 40.000
gulden - in 1857 opgetrokken tot 48.000 gulden - te
houden. Het resultaat was reactief optreden. Pas na over
duidelijke grote stormschade kon de Vereeniging niet
anders en bestond ook draagvlak voor omslagen over de
landerijen van de tweede en derde categorie. Goedkoop
bleek helaas ook hier weer duurkoop. Tijdens de storm
vloed van januari 1916 begaven twee dijken van de Ver
eeniging, de Waterlandse- en de Katwouderzeedijk, het.
Met de sluiting van de doorbraken en de noodzakelijke
dijkverbetering was bijna 10 miljoen gulden gemoeid.
verzet te maken. Hier slaagde Uitwaterende Sluizen er
via de rechter nog wel in de ordonnantie van 1544 nage
leefd te krijgen. In het geval van de Sint Aagtendijk mis
lukte dat echter. Pogingen om het toezicht over deze dijk
in handen te krijgen en zo beter onderhoud af te dwin
gen, liepen op niets uit. Uitwaterende Sluizen mocht zich
dan wel in 1660 de titel ‘hoogheemraadschap’ aanmeten,
maar een met Rijnland vergelijkbare macht was het niet
en werd het ook nooit. De aanschaffing van statussymbo
len als een imposante hensbeker en een grote wandkaart
van het werkgebied verhielpen daar niets aan.4
Hogerhand slaagde er ook niet in de gevestigde
orde te doorbreken. Na de stormvloed van 1675 kwam
weliswaar een nieuw oppertoezicht met ruime bevoegd
heden tot stand in de vorm van de superintendentie,
maar daar bleef het bij. Van gedwongen gemeenmaking
van de dijken langs het IJ zag het gewestelijk bestuur
af, hoewel het beter wist. De nieuwe superintendentie
kon niet verhinderen dat de dijken van twee ‘zwakke
broeders’, waar nog steeds het onderhoud in de handen
van de in- en aangelanden lag, het tijdens de Kerstvloed
van 1717 begaven. Een grote overstroming was het ge
volg. Daarna werden dan eindelijk de Sint Aagtendijk en
Assendelverzeedijk gemeen gemaakt en ondergebracht
bij van de dorpsbesturen afgekoppelde waterschappen.
Dezelfde Kerstvloed maakte duidelijk dat zelfs
daar waar de dijken gemeen waren gemaakt, de grenzen
van de financiële mogelijkheden van de kleine water
schappen aan de noordkant van het IJ bereikt waren. Na
het toeslaan van de paalworm in 1735 was een aanhou
dende stroom van subsidies van het gewest nodig om
de noordelijke IJ-dijken op orde te krijgen en te houden.
HET IJ ROND
Gezicht op Spaarndam vanuit het IJ met de Kleine Sluis. Pen- en penseeltekening
door H. Tavernier, 1786. NHA, Beeldcollectie van de gemeente Haarlem.