163
De Vereeniging en het Noordzeekanaal
Toen GS in 1843 de dijkbesturen hadden gevraagd hun
bedenkingen mede te delen over het plan tot oprich
ting van de Vereeniging, was van de kant van de Sint
Aagtendijk gewezen op plannen tot inpoldering van het
Wijkermeer. In dat geval verloor deze dijk iedere bete
kenis en hadden de ingelanden geen enkele belang meer
bij de combinatie. GS antwoordden op deze kritiek dat
wanneer door toenemende aanslibbing het afdammen
van het hele IJ relevant werd hetzelfde gold voor
Assendelft, Westzaan, Oostzaan en Waterland. In dat
geval kwam aanpassing van de quota’s aan de orde.35
In juli 1854 kwamen GS in een circulaire terug
op de inpoldering van het IJ, nu gecombineerd met de
aanleg van een kanaal van Amsterdam door 'Holland op
zijn smalst’ naar de Noordzee. Zij vroegen de betrokken
waterschappen om hun mening. Het bestuur van de
polder Westzaan legde vervolgens contact met de buren
in Oostzaan en Assendelft. Zij vonden de plannen 'hoogst
wenschelijk’.36 Wel werd gewezen op de afwatering en
men miste een hiervoor absoluut noodzakelijk zijkanaal
naar de Westzanerovertoom. Het duurde nog tot 1863
voordat de aanleg van het Noordzeekanaal bij wet was
geregeld. De financiering en exploitatie van de werken
werden in handen gelegd van de N.V. Amsterdamsche
Kanaal Maatschappij (AKM). Twee jaar later ging de
eerste spade in de grond en weer een jaar later, in 1866,
startte de aanleg van de oostelijke Afsluitdijk van het IJ
bij Schellingwoude. In 1872 kwam dit werk inclusief de
bouw van de Oranjesluizen gereed en waren de oude
dijken langs het IJ geen zeewaterkeringen meer. De AKM
besteedde in mei 1873 het bezaaibaar maken van
de eerste IJ-polders aan. Het ging om de Noord- en
Zuidwijkermeerpolder in het voormalige Wijkermeer.
De AKM veilde beide polders in december van hetzelfde
jaar. Het Noordzeekanaal zelf werd op 1 november 1876
door koning Willem III geopend.37
De betrokken waterschappen maakten weinig
woorden vuil aan de enorme verandering van het land
schap buiten hun dijken in het IJ. Anders lag het met hun
verhouding tot de Vereeniging van den Noorder IJ- en
Zeedijk. Het bestuur van het heemraadschap van de
De aanleg van de Afsluitdijk bij Schellingwoude. Aquarel door J.C. Greive Jr., 2 augustus 1872. Stadsarchief Amsterdam.
30
31
32
HET IJ ROND
33
34
35
36
37
Notulen Provinciale Staten, zomervergadering 1857, bijlage B, memorie
van toelichting ontwerpreglement voor het bestuur van de Vereeniging;
WA, Dijkvereeniging, inv.nr. 54.
Notulen Provinciale Staten 1857, zomervergadering, bijlage A en B;
Van der Flier (1946), 14-15; Pabon (1935), 53-54; GAZ,
HRS Assendelverzeedijk, inv.nr. 4, brief GS, 23-12-1856.
Van der Flier (1946), 17-18; Pabon (1935), 53-54; Danner e.a. (1994),
58-60. Een bunder stond gelijk aan een hectare.
WA, Dijkvereeniging, inv.nr. 3, 2-4-1857.
Danner e.a. (1994), 58-60; Schorer (1894), 28-32; Schilstra e.a. (1979),
182; Verkade (1982), 214.
NHA, St. Aagtendijk, inv.nr. 27, 11-5-1843.
Geciteerd bij Verkade (1982), 205.
Aten, Klompmaker (1996), 22-23.