157 Samen verder? Drie jaar later, op 11 juli 1840, vestigden provinciale sta ten de aandacht van GS op de kwestie van proportionele lasten voor waterkerende werken die van gemeenschap pelijk belang waren. De staten verwezen hierbij naar de brief van minister De Kock. GS reageerden eind juni 1841. Zij stelden voor volgens het model van het college van Hoofdingelanden van West-Friesland verenigingen van waterschappen in te stellen in districten die door hun fysieke gesteldheid gezamenlijk overstroomden na een dijkdoorbraak. Verwacht werd dat zo’n district uit hoofde van de groote uitgebreidheid zeer waarschijnlijk uit eigene middelen in al deszelfs behoef ten zou kunnen voorzien en gevolgelijk, evenmin als West-Vriesland, voortaan subsidiën zoude behoeven’.13 Het hele zuidelijke deel van het Noorderkwartier van de Sint Aagtendijk tot de Omringdijk en de Zijpe werd als een dergelijk district bestempeld. Een eerste stap voor de beoogde vereniging was een goede regeling van de contributies. Dat vormde meteen het beste middel om voortaan het rijk en de provincie tegen 'overgroote subsidiën’ te beschermen, aldus GS. Provinciale sta ten konden zich vinden in dit plan en machtigden GS regelingen te ontwerpen tot vereniging van dijkbestu ren naar het voorbeeld van West-Friesland. Indien de betroffen waterschappen er niet voor voelden, mochten GS doordrukken, zelf een regeling ontwerpen en die aan de koning ter goedkeuring voorleggen.14 In september 1841 waren GS zover dat zij de dijkbeherende waterschappen ten zuiden van de Omringdijk en de Zijpe in een circulaire van hun voorne men op de hoogte stelden. Die werden meteen verzocht opgave te doen van de lengte en staat van hun dijk en de uitgaven en de omslagen over de jaren 1831-1840. Een half jaar later, in maart 1842, hadden GS een concept van de grondslagen van de vereniging gereed. Die kwamen neer op de instelling van een college van hoofdingelan den naar West-Fries model en dijkonderhoud op geza menlijke kosten volgens nader te bepalen quota’s.15 Op 14 maart 1842 vond in Amsterdam een grote vergadering van afgevaardigden van de betrokken dijkbesturen langs IJ en Zuiderzee plaats onder voorzit terschap van staatsraad-gouverneur D.J. van Ewijck. Al voor de Kerstvloed van december 1836 was enige beweging gekomen in de kwestie van de voortdurende problemen bij de financiering van grote dijkwerken na stormschade. Aanleiding vormde een verzoek van de provincie in juli 1836 om koninklijke goedkeuring voor leningen tot 300.000 gulden tot dekking van extra uitgaven ontstaan door stormen op 19 december 1835 en 27 februari 1836. Hierbij werd door het provinciaal bestuur aangegeven dat het zo niet verder kon, anders zou de instandhouding der dijken en zeeweringen, waarvan immers het aanzien des lands afhangt, in de waagschaal worden gesteld’.10 Inderdaad was sprake van een constante stroom subsidies naar de verschillen de waterschappen belast met zeedijken. Notoire 'zwakke broeders’ waren de polder Katwoude en de Zuidpolder tussen Edam en Monnickendam. De provincie verstrekte ten behoeve van de Katwouderzeedijk in de jaren 1833 1842 subsidies tot een totaal bedrag van 113.800 gulden. De Zuidpolder Zeedijk was in dezelfde periode goed voor 105.055 gulden. Het leeuwendeel werd in 1837 ver strekt, respectievelijk 74.1226 en 83.080 gulden.11 Minister De Kock reageerde in een brief van 8 juni 1837 op de klachten uit Haarlem. Hij gaf GS op dracht een provinciaal reglement te ontwerpen dat alle belanghebbenden verplichtte mee te betalen aan de kosten van het onderhoud en herstel van de Noord-Hol- landse dijken. Ook moest precies worden vastgesteld wanneer nog een beroep op het rijk of de provincie mogelijk was.12 8 15 HET IJ ROND Minister van Binnenlandse Zaken Hendrik Merkus baron De Kock. Olieverfportret door N. Pieneman, 1854. Tropenmuseum Amsterdam. 10 11 12 13 14 GAZ, HRS Assendelver Zeedijk, inv.nr. 39, rekening herstel stormschade 1836; inv.nr. 4, meting dijk, 1-12-1837; inv.nr. 1, brief aan GS, 18-4-1879 (citaat); Verslag GS van Zuid- en Noord-Holland, 4-7-1837, 4-5; Van der Aa dl. 1 (1839), 372-373. Kader gebaseerd op De Bruin (2016), 57-64. Geciteerd bij Van der Flier (1946), 8. WA, Dijkvereeniging, inv.nr. 54. Van der Flier (1946), 8-9. Geciteerd bij Van der Flier (1946), 10. NHA, St. Aagtendijk, inv.nr. 27, voortel GS, 30-6-1841; Notulen Staten van Holland, 11-7-1840. NHA, St. Aagtendijk, inv.nr. 27, circulaire GS, 16-9-1841; concept grond slagen, 17-3-1842. Dit concept ook in RAA, gem. Castricum, inv.nr. 510.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Kring van Vrienden van de Hondsbossche | 2020 | | pagina 157