150
De Rijnlandse waterkering na 180640
Na de verhoging van de Slaperdijk was de gehele Rijn
landse waterkering langs het IJ bestand tegen stormen
en hoge vloeden. Bij een noordoosterstorm op 18 en 19
februari 1807 doorstond de net verhoogde Slaperdijk
het tot 70 duim (1,82 m) boven AP opgewaaide water.
Ook later in de 19e eeuw kwamen stormvloeden voor
die weliswaar schade aan de Spaarndammerdijk en de
Slaperdijk veroorzaakten, maar niet tot rampen aan de
Rijnlandse kant van het IJ leidden.
Nieuw was bemoeienis van de Rijksoverheid
met de Rijnlandse dijken. Na de storm van 18 en
19 januari 1818 schreef D. Kommer, ingenieur bij het
eerste district van de Waterstaat, aan de opziener en de
onder-opziener van Rijnland of zij hem opgave wilden
doen van de schade door de storm en de hoogte van de
waterstand en hem bovendien in het vervolg meteen
kennis te geven van schade als gevolg van buitengewone
stormen. De onder-opziener vroeg aan de commissaris-
sen-hoogheemraden in het Haarlemse kwartier wat hij
met dit verzoek moest doen. Hij kreeg als antwoord dat
hij de ingenieur in beleefde bewoordingen te kennen
diende te geven dat hij zich niet bevoegd achtte om zon
der toestemming van dijkgraaf en hoogheemraden aan
zijn verzoek te voldoen en dat hij hem daarom doorver
wees naar het college van D&H. Om geen moeilijkheden
te maken, mocht hij voor deze keer aan de ingenieur
meedelen dat er geen schade van betekenis was geweest
in Spaarndam. De opziener kreeg dezelfde boodschap
van commissarissen-hoogheemraden.
In een Haarlemse sociëteit kwam ingenieur
Kommer hoogheemraad Hoeufft tegen en gaf hem zijn
verwondering te kennen dat hij van de opziener nog geen
antwoord gekregen had. Hij vroeg of hij zich voortaan
direct tot Hoeufft mocht wenden. Die antwoordde dat hij
met alle plezier informatie wilde geven. Officieel kon hij
nooit aan het verzoek van de ingenieur voldoen, maar
dijkgraaf en hoogheemraden waren te allen tijde bereid
om vragen van de minister van Waterstaat te beantwoor
den. Onder de hand wilde Hoeufft de ingenieur best alle
informatie verstrekken die hij nodig had om conform zijn
instructie rapport uit te brengen aan de minister. Naar
aanleiding hiervan besloten dijkgraaf en hoogheemraden
op 2 februari 1818 dat officiële vragen van ingenieurs niet
officieel beantwoord zouden worden, maar dat zij een
aanschrijving van de minister zouden afwachten.
De beruchte storm in de nacht van 4 op 5
februari 1825, die ten noorden van het IJ tot dijkdoor
braken en overstromingen leidde, kostte Rijnland in
totaal 42.212 gulden en 50 cent.41 Bijna twee derde van
dit bedrag was nodig voor herstel van schade aan de
dijk. De overige kosten waren voornamelijk voor herstel,
vernieuwing en verbetering van het sluiscomplex te
Halfweg. Vooral het muurwerk tussen de sluizen had
veel geleden. Hoogheemraad Hoeufft reisde tijdens de
storm naar Halfweg en meldde dat het water tegen de
kruin van de dijk stond en er zelfs overheen sloeg. Nadat
de storm enigszins bedaard en het grootste gevaar gewe
ken was, keerde Hoeufft naar zijn woonplaats Haarlem
terug 'doordrongen van dankbare erkentenis aan het
opperwezen voor het behoud van Rijnland in deze zoo
hoogst hagchelijke omstandigheid’.
Drie jaar later hield het laatste stukje van de
Spaarndammerdijk bij Amsterdam op zeewaterkering
HET IJ ROND