139
voor Amstelland, Woerden, Delfland en Schieland. De
minister merkte aan het slot van de bijeenkomst op dat
hij van de kant van Amsterdam alleen machtspreuken
had gehoord, terwijl Rijnland theorie en voornamelijk
ondervinding had laten horen. Hij verklaarde dat hij
rapport zou uitbrengen aan de koning.
De volgende dag besloot de koning dat het werk
hervat kon worden. Voorlopig mocht de dijk net zo hoog
worden als de zeedijken van Amsterdam op dat moment
waren. De koning wilde dat die iets hoger werden dan
de dijken van Rijnland en Amstelland. Nadat de Commis
sie van Superintendentie over de Waterstaat daarover
een rapport had uitgebracht, stelde de koning op 16 juli
1806 vast dat de dijken van Amsterdam vóór oktober
een hoogte van 106 duim (2,75 m) boven AP moesten
hebben. Dijkgraaf en hoogheemraden besloten op
4 augustus dat de Slaperdijk met de op te brengen specie
opgehoogd moest worden tot 110 duim boven AP. Door
het inzakken van de nieuw aangebrachte specie zou
de hoogte van de dijk dan uiteindelijk 104 duim boven
AP zijn, dus 2 duim (5 cm) lager dan de Amsterdamse
dijken. Een week later deelde de minister van Binnen
landse Zaken mee dat de dijken van Amsterdam slechts
tot 104 duim boven AP opgehoogd moesten worden. De
Slaperdijk zou dan 102 duim (2,65 m) boven AP moeten
worden, zodat de Amsterdamse dijken altijd 2 duim
hoger waren dan de Slaperdijk.
Op 23 augustus berichtte Rijnland aan de
Commissie van Superintendentie dat de dijk tot een
hoogte van 102 duim was opgewerkt. Er moest alleen
nog gewerkt worden aan de bekramming buitendijks,
de bezoding binnendijks en het aanvullen van de
inzakkende net opgebrachte aarde. Dat laatste was in
het najaar nog steeds niet helemaal in orde. Volgens
het bestek moest het werk op 31 oktober opgeleverd
worden, maar in november was de Slaperdijk door ver
zakking en inkrimping van de nieuwe aarde op sommige
plaatsen nog 3 tot 5 duim te laag. Er werd nog gewerkt
om de dijk op een peil van 102 duim boven Amsterdams
Peil te brengen en te houden.19
De Slaperdijk was dan misschien iets minder
hoog geworden dan Rijnland in het voorjaar van 1806
voor ogen had, maar vergeleken met de maximale
hoogte van 52 duim (1,35 m) boven AP die de dijk
daarvóór onder druk van Amsterdam had gehad, was
hij zeer verbeterd. Dankzij de kennis van Brunings en
Conrad, maar ongetwijfeld ook door de positie van
eerstgenoemde in de nationale waterstaatsorganisatie,
had Rijnland goed gebruik kunnen maken van de
gewijzigde politieke verhoudingen na 1795.
19
HHR, OAR, inv.nrs. 53 (fol. 26-27v en 32-33v) en 1166.
HET IJ ROND