138 Laatste poging van Amsterdam het werk te belemmeren In juni 1806 begon het werk. Op 24 juni gelastte Lodewijk Napoleon, de kort daarvoor aangetreden koning van Holland, stopzetting van de werkzaamheden totdat hij daarover een beslissing had genomen. De reden van deze stap was een klacht van Amsterdam. Rijnland gehoor zaamde; op 26 juni werd het werk stil gelegd. Dijkgraaf en hoogheemraden kwamen direct in actie. Zij schreven een brief aan minister Gogel van Financiën en belast met de portefeuille van Binnenlandse Zaken. In de brief werd de geschiedenis van de dijk beschreven, in het bijzonder de ontwikkelingen vanaf januari 1802 en benadrukt dat Amsterdam geen schade leed door de dijkverhoging. Rijnland verzocht de minister om de koning er op te wijzen dat een spoedige beslissing van het hoogste belang was voor duizenden van zijn onderdanen en vermeldde wat er allemaal kon gebeuren als de dijk niet verhoogd werd. Bij de brief voegden dijkgraaf en hoogheemraden nog een memorie voor de koning. Ook het departementaal bestuur kreeg een brief van dijkgraaf en hoogheemraden. Rijnlands snelle reactie had resultaat. Op 28 juni antwoordde de koning dat hij spoedig een beslissing zou nemen. Ook ontvingen dijkgraaf en hoogheemraden een uitnodiging van de Commissie van Superintendentie over de Waterstaat om een lid van het college met een of twee deskundigen af te vaardigen naar een op 30 juni te houden bespreking in Den Haag. Hoogheemraad Hoeufft en generaal opziener Conrad reisden naar Den Haag. Ook Amsterdam stuurde een delegatie. Op 30 juni verschenen beide partijen in Den Haag bij de commissie. De minister vroeg wat het belang was van Amsterdam om tegen verhoging van de Slaper dijk te zijn. Het antwoord was dat een legaal contract nooit verbroken mocht worden, tenzij men wiskundig kon bewijzen dat het geen nut had en in alle opzichten schadelijk was. Het contract was nuttig voor de stad. Bezwaren ertegen waren speculatief en het zou niet voor het eerst zijn dat de ondervinding niet beantwoordt aan de theorie. Dat was een duidelijke aanval op Conrad. Door de minister gevraagd hoe hij het zag, antwoordde hij dat Rijnlands standpunt niet alleen gebaseerd was op theorie, maar voornamelijk op ondervinding. Hij haalde voorbeelden uit het verleden aan, legde uit dat de wa terstand in de Zuiderzee bepalend was voor de hoogte van het water voor Amsterdam en haalde een tabel en profieltekeningen tevoorschijn om de Amsterdamse beweringen over de vloed van 1775 te ontkrachten. Op de vraag wie er buiten Rijnland nog meer belang hadden bij een hogere Slaperdijk, gaf Conrad aan dat dit ook gold HET IJ ROND De Slaperdijk in huidige staat. Links achter het schot een oude hardstenen dijkpaal van Rijnland. Foto Chris Schaatsbergen, herfst 2020.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Kring van Vrienden van de Hondsbossche | 2020 | | pagina 138