136 De nationale overheid beslist Het departementaal bestuur kon of wilde zelf geen beslissing nemen. Het koos voor de tweede mogelijkheid die het Staatsbewind van de Bataafse Republiek in zijn besluit van 8 juni 1802 had genoemd: een voordracht aan de nationale regering. Op 19 november 1805 besloot het departementaal bestuur daartoe. Bestaande con tracten ontbinden en de Slaperdijk verhogen, luidde de voordracht.15 de aanwezigheid van Brunings en was hun stadsdirec teur ook in Den Haag. Het tekent wel de verschillende benadering van de kwestie door Amsterdam en Rijnland. De stad legde de nadruk op de juridische kant, het hoog heemraadschap op de technische. Beide partijen werden het tijdens deze bijeenkomst niet eens.12 Het departementaal bestuur benoemde een adviescommissie en verbond de kwestie aan een ander geschil tussen stad en hoogheemraadschap: aanleg van een schutsluis aan de overtoom tussen de Schinkel en de Kostverlorenvaart. Amsterdam wilde dat al lang en Rijn land was daar altijd tegen geweest. De adviescommissie concludeerde in haar rapport van 24 september 1803 dat de Slaperdijk verhoogd kon worden. Het Gedepu teerd Bestuur (dagelijks bestuur van het departement Holland) nam die conclusie op 18 april 1804 over.13 Erg snel handelde het departementaal bestuur niet. Op 14 mei 1805 bracht de Commissie tot de Zaken van Justi tie een rapport uit over het bestaande contract tussen Rijnland en Amsterdam. Tien dagen later besloot het de partementaal bestuur met de inhoud van dit rapport in te stemmen. Alvorens over de verhoging van de Slaper dijk te beraadslagen, deed het bestuur nog een laatste poging om de zaak door een overeenkomst tussen beide partijen te beëindigen. Zij werden uitgenodigd voor een conferentie op 31 mei in Den Haag en aangespoord om door een 'gepaste middenweg’ een definitieve uitspraak over het geschil te voorkomen. Die gepaste middenweg hield in dat Rijnland afzag van een onbepaalde verho ging van de dijk en dat Amsterdam er in toestemde dat de dijk hoger werd dan hij op dat moment was. Op 30 mei wees de vergadering van dijkgraaf en hoogheemra den een delegatie van drie hoogheemraden aan om naar Den Haag te gaan, samen met Rijnlands nieuwe generaal opziener Conrad. Precies twee weken daarvoor was zijn voorganger Brunings overleden.14 De stad en het hoogheemraadschap kwamen er niet uit. De Rijnlandse delegatie sprak op 31 mei met af gevaardigden van het departementaal bestuur, die vroe gen hoe hoog de Slaperdijk moest worden. Het antwoord zouden zij overbrengen aan de Amsterdamse delegatie, met wie zij even later zouden spreken. Rijnland gaf aan dat de dijk niet mocht overlopen, ook niet bij de hoogste vloeden. Amsterdam werd daar op geen enkele wijze door benadeeld. De hoogte van de Spaarndammerdijk, 120 duim (3,12 m) boven AP, zou de maatstaf moeten zijn. Om toe te geven aan de wens van het departemen taal bestuur om een minnelijke schikking te treffen, zou Rijnland voorlopig genoegen kunnen nemen met een hoogte van 110 duim (2,86 m) boven AP. De Rijnland se delegatie kreeg daarop het verzoek naar een ander vertrek te gaan, zodat het departementaal bestuur met de afgevaardigden van Amsterdam kon spreken. Dat ge sprek verliep teleurstellend. Amsterdam was niet bereid toe te geven en er werd geen overeenstemming bereikt. Bij de storm van 28 februari 1806 liep de Slaperdijk weer over, voor het laatst. Om 7 uur 's morgens stond het water voor Amsterdam 65 duim (1,69 m) boven AP, voor Spaarndam stond het toen 49% duim (1,28 m) boven AP. Om 10 uur begon het buitendijkse deel van Amsterdam onder water te lopen. Pas na het middaguur begon het overlopen van de Slaperdijk. Dat duurde tot half 3 in de nacht en veroorzaakte veel schade in Rijn land. Alle polders rond Haarlem stonden onder water en de boezemstand steeg met 4% duim (bijna 12 cm). Lo zing op het IJ was niet mogelijk. Het rapport dat generaal toeziener Conrad twee dagen na het overlopen van de Slaperdijk schreef, was duidelijk. Toen deze dijk begon over te lopen stond het buitendijkse deel van Amsterdam al een paar uur onder water. Amsterdam had geen enkel voordeel van de lage Slaperdijk en de schade in Rijnland, in het bijzonder rond Haarlem, was groot.16 De nationale overheid kwam in actie. Op 25 april 1806 besloot de regering dat de Slaperdijk ver hoogd moest worden, net zo hoog als dijkgraaf en hoog heemraden nodig vonden om Rijnland en aangrenzende heemraadschappen tegen overstromingen te beveiligen. Conrad adviseerde aan het bestuur dat de Slaperdijk net zo hoog te maken als de Spaarndammerdijk: 120 duim (3,12 m) boven AP. Bijna een jaar daarvoor was Rijnland nog bereid geweest de dijk voorlopig 10 duim minder te verhogen, om een minnelijke schikking met Amster dam mogelijk te maken. In zijn nota uit december 1801 had Brunings nog een hoogte van tenminste 90 duim (2.34 m) genoemd als minimaal wenselijke hoogte van de Slaperdijk. Nu de regering Rijnland de vrije hand gaf, ging Conrad voor de ideale oplossing: de Slaperdijk net zo hoog als de Spaarndammerdijk. De kosten zouden volgens hem niet boven de 70.000 gulden uitkomen. Op 4 mei 1806 kwamen dijkgraaf en hoogheem raden in vergadering bijeen. In de eerste plaats besloot het college de Slaperdijk te verhogen tot een hoogte, tenminste gelijk aan die van de Spaarndammerdijk en dit werk zo snel mogelijk uit te voeren. Ook besloot men de dag daarop in een vergadering met de hoofdingelan den een voorstel te presenteren om 60.000 tot 70.000 gulden te besteden aan de dijkverhoging en de Finan ciële Commissie te vragen wat de beste manier was om HET IJ ROND

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Kring van Vrienden van de Hondsbossche | 2020 | | pagina 136