Noord: paalworm, keisteen en de stormvloed van 1775 111 De paalworm Hout, wier en dakpannen In het vorige hoofdstuk is de paalworm al even ter sprake gekomen. We weten reeds dat aan het begin van de jaren 30 van de 18e eeuw in West-Friesland van een nood situatie sprake was die onmiddellijk ingrijpen vereiste. In de platendijken langs de noordkant van het IJ hield de paalworm ook lelijk huis. Uiteindelijk bleek afwer king van de dijken met een flauw buitentalud verdedigd met zware steen de enige afdoende oplossing. Hiermee waren enorme bedragen gemoeid. De aldus verbeterde dijken werden op 14 en 15 november 1775 door een zware stormvloed getroffen. De zeedijk van de Zeevang benoorden Edam begaf het. Gelukkig bleven de over stromingen tot deze polder beperkt. Langs de noordkant van het IJ was de situatie in de stormnacht kritiek. Bij de paalworm hebben we te maken met een boormos sel. De larve hecht zich aan hout, maakt een klein gaatje en vreet zich met de schelpjes in de kop draaiend en raspend naar binnen met de nerf mee. Volwassen paal wormen worden tot 30 cm lang bij een doorsnede van 6 tot 8 mm. De paalwormen overlijden in hun gang. Zij gedijen het beste in helder zeewater bij een temperatuur van 15 tot 25 graden. Het dier leeft van zowel het hout als uit het water gefilterd plankton. Tegen ijskoud water zijn de wormen niet bestand. Natuurlijke vijanden had de paalworm in het Zuiderzeegebied eigenlijk niet. Hier kwamen vanouds inheemse soorten paalworm voor. Hun verspreiding was echter beperkt en de schade te over zien. Dat veranderde met de komst van de Teredo navalis, een exoot uit de tropen. Door de combinatie van het ont breken van natuurlijke vijanden, verdere verzilting van de Zuiderzee door de verwijding van de zeegaten tussen de eilanden, een ruime aanwezigheid van hout langs de oevers en een serie zachte winters waardoor ruim plankton voorhanden kwam, kon de Teredo navalis zich bijna ongeremd voortplanten. Dat leidde in de jaren na 1730 tot een zeer gevaarlijke toestand door de enorme aantasting van beschoeiingen en het houtwerk waarmee de wierdijken bijeen werden gehouden.1 De West-Friese dijk werd zeker het zwaarste getroffen. De paalweringen werden over grote afstanden vernield. Bij een grote schouw in november 1731 bleken zelfs enkele maanden eerder aangebrachte palen al ver- Met uitzondering van de Westzanerzeedijk beschikken we niet over aanwijzingen dat langs de noordkant van het IJ zware wierdijken werden toegepast. Maar dat neemt niet weg dat er heel veel hout in de dijken was verwerkt voor krebbingen en platingen (schoeiingen), vooral waar het buitendijkse land was verdwenen. Dijk graaf en heemraden van de polder Westzaan besteedden bijvoorbeeld in mei 1709 op het raadhuis van het dorp de levering aan van onder andere 380 anderhalve duims (ca. 4 cm) delen met een lengte van 17 a 18 voet (ca. 5,5 m), 240 Noordse delen, lengte 14 voet (ca. 4,4 m), 30 tweeduims (ca. 5 cm) delen, lang 18 voet (ca. 5,7 m) nield. Opvallend was dat molenkolken geen schade had den. Dat kwam door het uitgemalen zoete water waarin de paalworm niet gedijde. De in het vorige hoofdstuk besproken Kerstvloed van 1731 richtte een reusachtige ravage aan de verzwakte dijk aan. De Omringdijk hield echter wel stand. Nieuw onderzoek in mei 1732 wees uit dat 95% van het houtwerk van de Omringdijk was aangetast of helemaal afgeschreven kon worden.2 Goede raad was duur in deze toestand. De Enkhuizer arts en schepen Zacharias l’Epie bepleitte onder ander afsluiting van de Zuiderzee met een dijk vanaf Den Helder over Texel en Vlieland naar de kust van Friesland, kosten circa 20 miljoen gulden. Die investe ring kon terugverdiend worden uit de besparingen op het dijkonderhoud en ongeveer 325.000 morgen nieuw land. Dergelijke plannen waren natuurlijk veel te hoog gegrepen. Pieter Straat, burgemeester van Bovenkarspel, en zijn collega Pieter van der Deure in Grootebroek, pre senteerden in 1733 een realistischer voorstel. Dit kwam neer op het aanbrengen van een steenglooiing om de wierriem op zijn plek te houden. Natuurlijk was dat ook niet goedkoop, maar daar stond tegenover dat het om een duurzame oplossing ging en er geen inlagen nodig waren. Het bestaande dijktracé kon dus gehandhaafd blijven en dat betekende dat geen land aan de zee prijs gegeven hoefde te worden.3 HET IJ ROND 2 3 Bartels (2016), 143-148; Franssen (2011), 213-215; Van Brakel (2015). Bartels (2016), 148-150. Bartels (2016), 150-154; Palm (1990), 93.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Kring van Vrienden van de Hondsbossche | 2020 | | pagina 111