107
de verlaaging van de St. Aagten Dijk’. De vroedschappen
van Alkmaar wisten wat hun te doen stond. Zij besloten
alles 'absolutelijk te declineren [af te wijzen]’.31
Op 21 juni vond de volgende ronde in Den Haag
plaats.32 De Staten van Holland besloten toen allereerst
dat zonder uitstel werk gemaakt moest worden van hun
alweer vier jaar geleden, op 26 augustus 1728, genomen
resolutie. Destijds was immers al besloten een commis
sie in te stellen om de mogelijkheden tot een slaperdijk
te onderzoeken met behoud van de veiligheid van het
Noorderkwartier. De Staten besloten opnieuw een com
missie aan het werk te zetten, nu bestaande uit gecom
mitteerden van neutrale steden als Delft of Rotterdam,
de Gecommitteerde Raden in het Noorderkwartier en
dijkgraaf en hoogheemraden van Rijnland. De Gecommit
teerde Raden in het Zuiderkwartier werden er in tegen
stelling tot het eerdere besluit van 1728 buiten gelaten
omdat men vond dat die te weinig expertise op dijkge-
bied bezaten. Zowel de leden van het Noorderkwartier
als het Zuiderkwartier stemden hiermee in, zulks met
uitzondering van Haarlem en Amsterdam. De gedepu
teerden van deze steden wilden eerst hun stadsbesturen
raadplegen. De kwestie van de West-Friese zeedijken
kon daarentegen onmogelijk langer wachten. Aanslui
tend besloten de Staten daarom de op 350.000 gulden
begrote kosten uit het reservefonds te financieren. Voor
het Noorderkwartier was dit een prachtig resultaat. De
West-Friese dijken waren gered terwijl men de slaper
aan de noordkant van het IJ op de lange baan had weten
te schuiven. De gedeputeerden van Alkmaar schreven
dan ook tevreden naar huis dat de saeke dus verre
is geschikt sonder dat men tot extremeteyten behoeft te
komen’.33
De bestuurders kwamen tot weinig of niets, de
ambtenaren tot veel. Twee keer werden Francois de
Roos en Antony Velsen, die de in 1728 overleden Zeger
Wolfsen als Rijnlands toeziener te Spaarndam was
opgevolgd, in de zomer van 1732 door het bestuur van
Rijnland naar de overkant van het IJ gestuurd. In juli
inspecteerden zij de sluizen en duikers in de Noord-
Hollandse dijken tussen het westeinde van de Sint
Aagtendijk en de Grote Sluis te Edam. Met de hierbij
verkregen informatie en met enige argumenten moesten
De Roos en Velsen een oplossing vinden voor de bezwa
ren van de Noord-Hollandse regenten tegen een slaper
dijk en ontlasting van water op Noord-Holland. In augustus
peilden zij op last van dijkgraaf en hoogheemraden van
Rijnland de hoogte van landen en wateren ten noorden
van het IJ en in de polders tussen Haarlem en Halfweg.
De Roos stelde een zeer uitgebreide ‘demon
stratie’ op, bestemd voor commissieleden uit de Staten
van Holland. In 44 punten zette hij uiteen waarom de sla
perdijk ten noorden van het IJ er moest komen. De Roos
en Velsen zaten ook meerdere keren om de tafel met Van
Vliet en Walraven. Eind juli 1732 voerde het viertal geza
menlijk een inspectie van de Nieuwe Overdijking en de
Sint Aagtendijk uit. Daarna vond nader ambtelijk overleg
plaats op het huis Zwanenburg te Halfweg. De Roos stelde
een slaper met een hoogte van 52 Amsterdamse duim
(1,34 m) AP en een lengte van 425 roeden (circa 1.600 m)
voor, die niet alleen de Nieuwe Overdijking, maar ook
een gedeelte van de Sint Aagtendijk omvatte. De burge
meesters van Amsterdam hadden echter aan Van Vliet
en Walraven last gegeven hier niet mee in te stemmen
wegens de te verwachten negatieve reactie van de Ge
committeerde Raden in het Noorderkwartier en moge
lijke schade aan het uitgebreide landbezit van inwoners
van de stad in de regio benoorden het IJ. Verlaging van
de Sint Aagtendijk zou ook nog gevaar opleveren voor de
‘lustplaatsen’ van gefortuneerde Amsterdamse regenten
als de voorname huizen Adrichem en Meerestein en het
kasteel Assumburg. Dat lag natuurlijk zeer gevoelig.34
In september 1732 kwamen De Roos en Van
Vliet en Walraven weer enkele malen bij elkaar om
verder te praten over de lange slaper van eerstgenoemde
en de korte van beide laatsten. Op basis van de bekende
kaart van het Noorderkwartier door J.J. Dou uit 1680
schatte het drietal deskundigen de oppervlakte van de
Schermerboezem op 1.549 morgen (ruim 1.400 ha).
Dat was niets vergeleken met de boezem van Rijnland,
oppervlakte ongeveer 30.000 morgen (27.300 ha). Eind
september leverden Van Vliet en Walraven weer een rap
port in bij hun stadsbestuur waarin zij hun korte slaper
aanbevolen. De lange achtten zij volkomen onhaalbaar
omdat met die kleine boezem dan zeker grote delen van
het Noorderkwartier blank kwamen te staan. De Gecom
mitteerde Raden aan de overzijde van het IJ zouden hier
nooit mee akkoord gaan. Het tweetal besloot met het uit
spreken van de wens dat de Amsterdamse regenten de
heren van Rijnland konden overhalen de korte slaperdijk
van 207 roeden (circa 750 m) bestaande uit alleen de
Nieuwe Overdijking te accepteren.35
Bij dit ambtelijke gesteggel speelde de onvrede
van Rijnland over de opstelling van Amsterdam ten
aanzien van de Slaperdijk ten westen van Spaarndam
een grote rol. De Roos wilde een lange slaper aan
de overzijde van het IJ om de druk op de Rijnlandse
Slaperdijk te verminderen. Walraven sloeg aan het
rekenen op basis van de Kerstvloed van 1717 waarbij hij
29
30
31
32
HET IJ ROND
33
34
35
De volgende dag werd verder gepraat, waarbij in ieder geval de Alkmaarse
gedeputeerden vasthielden aan het eerder ingenomen standpunt,
zie RAA, stadsarchief Alkmaar, inv.nr. 2846, 11-6-1732.
RAA, stadsarchief Alkmaar, inv.nr. 2846, 13-6-1732 (citaat); inv.nr. 115,
fol. 127v.; resoluties Staten van Holland, 13-6-1732.
Resoluties Staten van Holland, 14-6-1732; RAA, stadsarchief Alkmaar,
inv.nr. 2846, 13-6-1732.
Aldus een brief van de Alkmaarse gedeputeerden, zie RAA, stadsarchief
Alkmaar, inv.nr. 2846, 21-6-1732. In de gedrukte resoluties van de Staten
van Holland is e.e.a. op 24-6-1732 gedateerd.
RAA, stadsarchief Alkmaar, inv.nr. 2846, 21 en 24-6-1732.
Dit rapport ook in NHA, stadsbestuur Haarlem, inv.nr. 7461.
NHA, stadsbestuur Haarlem, inv.nrs. 3993 en 7461.