105 oorzaakt en zei dat er nog meer schade te duchten was omdat de dijken aan de overzijde van het IJ zo verhoogd waren. Daarom moest er aan die kant ook een slaper dijk komen, net zo hoog als die van Rijnland. Omdat het Noorderkwartier nu subsidie vroeg in verband met de enorme paalwormschade aan de West-Friese dijken, was dit het moment om zo’n slaperdijk af te dwingen.25 Hij verzocht de drie steden daaraan mee te werken en reikte kopieën van het rapport van De Roos uit. Haarlem en Leiden zeiden hun medewerking toe. Amsterdam deed hetzelfde, maar wilde dat ook het plan van Van Vliet en Walraven werd onderzocht. Bij een vervolgbespreking op 12 juni 1732 in Den Haag stelden de steden zich terughoudender op. Haarlem verlangde meer duidelijkheid van Rijnland en wees er op dat de Sint Aagtendijk in 1719 van de Staten van Holland net zo hoog mocht worden als Gecommit teerde Raden van het Noorderkwartier nodig vonden. Leiden wilde wel samen met Rijnland optrekken, maar had ook oog voor de belangen van het Noorderkwartier. Het was al te laat in het jaar om het subsidieverzoek van het Noorderkwartier aan deze zaak te verbinden en het feit dat na het doorbreken van de Sint Aagtendijk het wa ter tot Alkmaar op de straten had gestaan, was wel een punt van aandacht. Amsterdam stelde dat de dijken ten noorden van het IJ steil waren en geen overstort konden verdragen, dat er schade langs de Zaan zou ontstaan en dat de gevolgen van het overlopen van de Rijnlandse sla per niet te vergelijken waren met de mogelijke ellende aan de Noord-Hollandse kant. Het herstel van de door de paalworm aangetaste dijken in het Noorderkwartier moest snel gebeuren en dit kon niet verbonden worden dat het aen de andere kant hart was, dat het Noor- derq[uartier] niet wilde tegemoet koomen aen de incli natie [genegenheid] van het Suiderq[uartier] soo in het stuk van financie, als andersints, dat door het verhoogen van de St. Aegtens Dijk, de Muider en Sparrendammer Dijk waren gebragt in groot gevaar; dog dat egter wat instantie [aandrang] tot het verlaegen van de een Dijk was gedaen geweest, het Noorderq[uartier] daer toe nooit hadde bewilligt 28 met de wens van Rijnland. Uiteindelijk kwamen de ste den en het hoogheemraadschap overeen de zaak in een brief aan de Staten van Holland voor te leggen.26 Twee weken eerder, op 31 mei, was door de Staten een rapport besproken over de schade aan de West-Friese dijken veroorzaakt door 'een onbekent soort van Zeewormen’. Er werd een commissie gevormd om een inspectie te doen en te adviseren over de financiering van het herstel van de schade.27 Op 10 juni 1732 werd verder gepraat. De raadpensionaris bracht op deze dag het advies van de genoemde commissie ter sprake. De Staten waren genegen hiervoor het reservefonds aan te spreken, aldus de Alkmaarse gedeputeerden in een brief aan het thuis front. Daarbij was echter wel opgemerkt: 22 23 HET IJ ROND 24 25 26 27 28 In juni 1732 werd in de Statenvergadering het verhogen van de dijken langs de noordkant van het IJ zelfs in verband gebracht met extra risico voor de Muiderzeedijk ten oosten van Amsterdam. Detail uit de ‘Particuliere kaart van Amstellandt’, uitgave Covens en Mortier, Amsterdam, 1749. NHA, collecte van kaarten en kaartboeken van de Provinciale Atlas Noord- Holland. Behalve waar anders aangegeven, is deze paragraaf gebaseerd op HHR, OAR, inv.nr. 1264. Van den Bergh was burgemeester van Leiden. Hij werd in 1725 dijkgraaf en trad in 1751 af wegens gevorderde leeftijd. HHR, OAR 29, fol. 173-174. Zie over de paalwormschade Bartels (2016), 148-150. Zie ook NHA, stadsbestuur Haarlem, inv.nr. 7398, besogne met Rijnland, 10-6-1732. Resoluties Staten van Holland, 31-5-1732. RAA, stadsarchief Alkmaar voor 1815, inv.nr. 2846, 10-6-1732.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Kring van Vrienden van de Hondsbossche | 2020 | | pagina 105