104
slaperdijk op een geschikte plaats met de juiste lengte en
hoogte aan de overzijde van het IJ. Die eis was geens
zins onredelijk, want het herstel van de dijkdoorbraken
aldaar, de verkleining van de IJ-boezem door de Nieuwe
Overdijking en de verhoging en verzwaring van de oude
dijken waren groots uitgevoerd. Dat alles tot nadeel
van Rijnland en met subsidie uit de schatkist van het
gewest waar de Rijnlandse belastingbetalers voor geen
gering deel aan hadden bijgedragen. Omdat de Gecom
mitteerde Raden in het Noorderkwartier waarschijnlijk
nieuwe verzoeken om subsidie zouden doen voor het
herstel van paalwerken in de omgeving van Medemblik
die aangetast waren door de paalworm, zou men bij die
gelegenheid kunnen bedingen dat zo’n slaperdijk tot
stand kwam.
Wat betreft plaats, lengte en hoogte van de
te maken slaperdijk verwees De Roos weer naar het
rapport van 28 november 1720 dat hij samen met Zeger
Wolfsen en Antony Velsen had opgesteld. Daarin hadden
de toezieners en de landmeter van Rijnland voorgesteld
de hoogte van de Sint Aagtendijk en de nieuw gemaakte
dam tussen de Assendelver- en Sint Aagtendijk terug te
brengen tot dezelfde hoogte als de Rijnlandse Slaperdijk.
Nadat hij uiteengezet had dat het overlopen van een
nieuwe Noord-Hollandse slaperdijk aan de overkant van
het IJ veel minder schade zou opleveren dan het overlo
pen van de bestaande Rijnlandse Slaperdijk, kwam De
Roos terug op het in 1729 door Van Vliet en Walraven
opgestelde plan om de Nieuwe Overdijking te verlagen
tot een zware slaperdijk met een hoogte van 70 duim
(1,82 m) AP. De Roos vond opnieuw deze door beide
Amsterdammers voorgestelde Noord-Hollandse slaper
dijk te kort en te hoog.
aan de Staten van Holland om subsidie gevraagd. De
Rijnlandse bestuurders stelden vast dat zij deze gelegen
heid konden benutten om gedaan te krijgen dat een ge
deelte van de Noord-Hollandse dijk langs het IJ verlaagd
zou worden tot het niveau van de Slaperdijk van Rijn
land. Zij besloten de zaak voor te leggen aan raadpensio
naris Van Slingeland en hem te verzoeken dat hij die 'met
sijn crediet gelieft te appuyeren [steunen]’. Ook zouden
dijkgraaf en hoogheemraden de burgemeesters van
Haarlem, Leiden en Amsterdam laten zien hoe dienstig
het maken van een slaperdijk aan de Noord-Hollandse
kant van het IJ was, niet alleen voor Rijnland, maar ook
voor hun steden en het 'considerabelste gedeelte van
Holland ten eijnde haer Edele Groot Agtbare in deese
met haar Weledele gelieven te concurreeren [aansluiten]
en dat dit oogmerk bij deese occasie [gelegenheid] door
haar Ed. Groot Agtbare intercessie [tussenkomst] geobti-
neerd [verkregen] mag worden’.24
Op 24 april spraken bestuurders van Rijnland
in Den Haag met afgevaardigden van Haarlem, Leiden en
Amsterdam. De dijkgraaf zette uiteen hoe de storm van
Kerstmis zware schade aan de Rijnlandse dijken had ver-
Op 11 februari 1732 overhandigde De Roos zijn rapport
aan dijkgraaf Johan van den Bergh23 en de hoogheem
raden. Die gingen er bestuurlijk mee aan de slag. Op 7
april kwam de Spaarndammerdijk in hun vergadering
aan de orde. Eerst stelden zij vast dat de dijk niet overal
even hoog was en dat hij op een gelijk peil van 118 duim
(3,07 m) +AP gebracht moest worden. Dat was dus 12
duim (31 cm) hoger dan de gemiddelde hoogte van de
dijk, zoals bij de meting in november 1720 was gebleken.
Dijkgraaf en hoogheemraden besloten om op de dijk pa
len te slaan waarop het peil aangetekend was en de dijk
in één van de volgende jaren op die hoogte te brengen.
Daarna spraken zij over de paalwerken die de dijken van
Noord-Holland en West-Friesland beschermden tegen de
slag van de Zuiderzee en die door tot nu toe onbekende
wormen waren beschadigd. De schade kon alleen tegen
excessieve kosten hersteld worden en daarom hadden
dijkgraven, heemraden en ingelanden van die gebieden
Vruchteloos ambtelijk en politiek gesteggel22
MT SIMOH VAN SLING-ELAND,
Raaclpensionaji’is van Holland..
HET IJ ROND
Raadpensionaris Simon van Slingeland. Ets door J. Houbraken naar
een tekening door A. Schouman naar een schilderij door P. van Dijk,
ca. 1750. Rijksmuseum Amsterdam, objectnr. RP-P-OB-48.487.