102 Tweede Kerstvloed: toch een slaper?20 ‘Niet uyt de cas van ’t Land’19 De partijen betrokken bij de discussie over de ver lenging van de subsidie voor Assendelft troffen el kaar op 31 januari 1728 tijdens een bijeenkomst in Den Haag. Daar gaven gedeputeerden van Haarlem, Leiden, Amsterdam, Alkmaar en de Ridderschap acte de présence. De heren van Haarlem gaven aan dat de Sint Aagten- en Assendelverdijk hoger wa ren dan de Spaarndammerdijk. De drie steden en Rijnland konden niet akkoord gaan met de verlen ging van het aan Assendelft verleende octrooi als zij op deze manier werden 'overdijkt’. De Amster damse gedeputeerden herhaalden nog eens dat in 1718 nooit een plan of bestek voor de verbetering De kwestie van de slaper aan de noordkant van het IJ kreeg nieuwe urgentie door de Kerstvloed van 1731. De stormvloed van Kerst 1717 had ten zuiden van het IJ ge lukkig niet tot grote rampen geleid. Precies 14 jaar later stormde het weer uit het noordwesten. Opnieuw kroop Rijnland door het oog van de naald. De storm ontwikkel de zich in de loop van Eerste Kerstdag en duurde tot de avond van Tweede Kerstdag. Hoewel het vijf dagen voor Nieuwe Maan en dus geen springvloed maar doodtij was, bereikte het water van het IJ voor de dijk bij Halfweg om vier uur in de middag van 25 december een hoogte van 50 duim (1,30 m) AP en 's nachts om 12 uur een hoogte van 72 duim (1,88 m) AP. Na verdere stijging stabiliseerde de waterstand rond twee uur in de nacht, daalde zelfs iets om vervolgens tot 80 duim (2,08 m) AP te stijgen. Dat bleef zo tot vier uur 's morgens, voor Spaarndam nog tot zes uur, en zakte daarna. 's Middags om vier uur stond het water 58 duim (1,51 m) AP en zakte vervolgens verder terwijl de storm ging liggen. Toeziener Francois de Roos schreef een uitgebreid rapport over de Kerstvloed van 1731 en de gevolgen voor Rijnland.21 Opvallend was dat de Spaarn- dammerdijk en de Slaperdijk door deze vloed aanmerke lijk meer beschadigd waren dan door de Kerstvloed van 1717, hoewel het water in het IJ toen 16 duim (ruim 41 cm) hoger stond dan in 1731. De overstroming van de van de Noorder IJ-dijken was overlegd. Moest dan het Noorderkwartier worden toegestaan de steden ten zuiden van het IJ te overdijken en dat op kosten van het hele gewest? Bovendien was de Nieuwe Overdijking aangelegd in weerwil van de belangen van de meeste ingelanden ten zuiden van het IJ en zonder de partijen die geschaad werden bij een verkleining van de waterberging in het IJ te horen. De Haarlemmers waren het hiermee eens: 'laat N.Q. [Noorder Quartier] dijken, maer niet uyt de cas van 't Land’. Alkmaar liet een helder tegengeluid horen. Zij wezen erop dat in 1717 het water door de stad heen was gestroomd. Verder stelden de gedepu teerden van de kaasstad dat in 1718 wel degelijk een bestek was overlegd en dat daarop door de Staten was besloten. Ook ging het niet om een nieuw versoek, of octroy maer een versoek om het reets geaccordeerde octroy te voldoen'. En men kon het Noorderkwartier toch niet het recht ontzeggen zichzelf te beveiligen? Met de opmerking 't oog merk van Haerlem [is], dat sy [Alkmaar cum suis] eerst overlopen', besloot de Alkmaarse delegatie. De Ridderschap stuurde ten slotte aan op arbitrage. Walraven en Van Vliet deden hun stadsbestuur ook nog de nodige argumenten aan de hand om de Gecommit teerde Raden in het Noorderkwartier zo ver te krijgen met dit plan in te stemmen. Kennelijk waren daar de hakken in het zand gezet. De Raden konden er bijvoor beeld op attent gemaakt worden dat de Slaperdijk van Rijnland bij noordwesterstormen nog altijd als eerste overliep en de nieuwe slaper bij Assendelft slechts zelden in werking zou treden. En natuurlijk was het ook in het belang van het Noorderkwartier dat de water stand in het IJ niet te hoog opliep, immers beter 'tijdige ontlasting' en 'geringer ongemak’ door het gecontroleerd overlopen van de verlaagde Nieuwe Overdijking dan doorbraken. De Kerstvloed van 1717 had duidelijk aan getoond welke reusachtige schade die opleverden aan de Zaanse industrie. Ten slotte waren er meer dan genoeg uitwaterende sluizen in het Noorderkwartier om het uit het IJ binnengekomen water weer in zee te lozen.17 Het plan Walraven/Van Vliet werd ook het stadsbestuur van Haarlem ter hand gesteld. De burge meesters van de Spaarnestad gaven het door aan Francois de Roos voor advies. Hij reageerde eind augustus 1729. De Roos begon met een polemiek van drie bladzijden tegen zijn Amsterdamse collega's over de exacte hoogte van de dijken van de Amstelstad en of die nu wel of niet waren verhoogd. Dat was een pijnlijk punt vanwege de slepende kwestie tussen Rijnland en Amsterdam over de Slaperdijk bewesten Spaarndam. Daarna kwam hij tot de kern van de zaak. Hij erkende dat het afgraven van de overdijking tot 70 duim (1,80 m) AP in de 'uyterste benaaudheeden en nooden van eenig soulaas [zou] zijn, want alle baattiens helpen', maar achtte het effect absoluut onvoldoende om doorbraken elders, zowel aan de noord- als zuidkant van het IJ, te voorkomen. Hierbij verwees hij opnieuw naar het door hem, Wolfsen en Velsen opgestelde verbaal van meting van 28 november 1720.18 HET IJ ROND

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Kring van Vrienden van de Hondsbossche | 2020 | | pagina 102