71 'van Schaegen vijff duysent zes hondert een ende dertich pondt, Nieuwe Nyendorp behalven die Campen thien hondert zeven ende twintich pondt vier scellingen, die Campen hondert zes ende vijfftich pondt xvi [16] scellingen, Burchhorn behalven tlandt van die Mt176 [majesteit] zeven hondert acht ende tsestich pondt, Barsingerhoern vier duysent drie hondert negen ende dertich pondt twaelff scellingen’.177 beloofde te zullen zorgen dat het Geestmerambacht en alle anderen die door hun project met hun oude dijken voordeel genoten, dijkvelling gingen betalen.174 Nadat Jan van Scorel in oktober 1553 had bericht dat de Zijpe was ingepolderd, stuurde de Reken kamer in Holland een viertal commissarissen naar de nieuwe polder om de door het Geestmerambacht en andere ambachten en dorpen ineens of in termijnen te betalen dijkvelling vast te stellen. Natuurlijk werd er van die kant op gewezen dat de 'Zijpse dijkage’ nog helemaal niet op hoogte was, dat die dijk zich eerst maar eens gedurende een aantal jaren moest bewijzen et cetera. Uiteindelijk stelden de commissarissen in 1555 de dijk velling vast op 50.000 gulden. Nadat eind 1555 de Zijper dijken waren gebroken, besloten de ingelanden van het oude land eendrachtig zich met alle mogelijke middelen tegen de dijkvelling te verzetten. Hierna kwam het tot een proces. Het Hof van Holland bepaalde op 9 februari 1558 de dijkvelling op 57.098 gulden en 4 stuivers.175 In een nadere 'Sentencie nopende de begrotinge vande dijxem dijkse) ommegeslagen opde landen gelegen bijden Zijpe’ stelde het Hof een verdeelsleutel vast: Het wordt tot op de cent nauwkeurig uitgerekend. Niemand wordt te kort gedaan, niemand moet te veel betalen. Alles gebeurt naar rato van de oppervlakte van het grondgebied van elk dorp. Dit alles onder het na drukkelijke beding van alle dijkvellingplichtigen dat de Zijper dijken ten minste vijf jaar zouden standhouden en hun veiligheid bewezen hadden. Ondertussen werd de dijkvelling onder dit voorbehoud ingevorderd.178 Het zou nog vele jaren duren voor de dijk tussen Krabbendam en Kolhorn, waarvan de Nieuwedijk bij Burghorn deel uitmaakte, definitief een slaperdijk was geworden. Pas toen de bedijking van de Zijpe na 1597 geheel betrouwbaar bleek te zijn, kon ook de Nieuwedijk echt een slaperdijk heten. De eerder gestelde termijn van vijf jaar verliep in 1602 en inderdaad kaartten de hoofd ingelanden van de Zijpe de kwestie van de dijkvelling in oktober van dat jaar weer aan. Die maand dienden zij een verzoekschrift in bij de Staten van Holland. Hierin werd er onder andere op gewezen dat deze schadeloos stelling eerder door de graven van Holland was veror dend soo vande tegenwoordigen zeedijck neffens Buerghorn in Noort Hollant namentlyck dat alle die genen die mette voorsz. dyck beschermt werden(...) alle de costen ende ongelden mede gelden ende dragen souden’.179 De Staten wezen de kwestie in januari 1604 door naar de Hoge Raad. Een langdurig proces volgde. Uiteindelijk werden het Geestmerambacht en de Koggen inclusief Burghorn niet geacht dijkvelling aan de Zijpe schuldig te zijn.180 180 BURGHORN VAN KWELDER TOT POLDER 174 175 176 177 178 179 Belonje (1933), 8-9; Beekman (1905), 523. Belonje (1933), 16. Hieruit blijkt dat Philips II, die in 1555 zijn vader was opgevolgd, land bezat in Burghorn en dat dit niet hoefde bij te dragen aan de dijkvelling. Waar dit land lag, is onduidelijk. Het komt niet voor in het eerder bespro ken kohier van de tienden over 1558. NA, Hof van Holland, inv.nr. 529, aldaar fol. 171r. e.v. Belonje (1933), 16-17. RAA, AWGA, inv.nr. 374, rekest van 19-10-1602.Vgl. met Belonje (1933), 94. Belonje (1933), 94-95.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Kring van Vrienden van de Hondsbossche | 2019 | | pagina 71