de bedijking De Nieuwedijk en van de Zijpe 69 De Zijpe Dijkvelling In het octrooi van Philips de Goede uit 1457 waarin hij Willem van Beijeren van Schagen toestond de Burghorn te bedijken, is sprake van 'ene zekere grote plecke van lande geheten de Zijpe streckende al langhes den vriesen dijck in Gheestmanambocht ende anderswair Over deze Zijpe zegt het octrooi ook nog dat dit gebied sinds mensenheugenis alle dagen bij eb en vloed door de zee werd overspoeld. Bij storm en ontij vormde dat een groot gevaar voor 'onse lant van Vrieslant ende groot deel ons lants van Hollandt daer onder liggende’. Ten slotte memoreerde het octrooi aan oude initiatieven om tot bedijking van de Zijpe te komen: Met andere woorden, er was sprake geweest van bedij king van de Zijpe, maar er werd niemand gevonden die die klus aandurfde. Daardoor was de Zijpe onbedijkt gebleven en het zag er voorlopig niet naar uit dat hierin verandering kwam. In dat opzicht is de bedijking van de Burghorn een vingeroefening geweest, die er geslaagd uitzag. De dijk hield het water van de Zijpe buiten de deur en degenen die voordien de Valkkogerdijk en de Oudedijk onder hielden, wreven zich in de handen. Die waren mooi van het onderhoud van die dijken af. Ze hadden weliswaar tegen hun zin moeten helpen met het bouwen van de Nieuwedijk, maar nu was een nieuwe situatie ontstaan, vonden ze, en konden de ingelanden van de Burghorn die nieuwe dijk wel onderhouden. Dat ging natuurlijk niet. Het Hof oordeelde op basis van het octrooi dat Burghorn geen buitenpolder was, maar een deel van West-Friesland. In 1469 bepaalde het Hof van Holland onder verwijzing naar het grote voordeel dat het Geestmerambacht en de Schager en Niedorper Koggen genoten van de Nieuwedijk dat het Ambacht een derde hoewel hier voormaels van onsen weghen woor den ende spraken gheweest zijn omme die voorscreven zijpe te bedijcken nijettemin overmits datmen nijemant en heeft connen ghevinden diese heeft willen annemen omme te bedijcken ende anders die voorscreven Zijpe is ongedijct gebleven ende en es nijet gescepen ghedijct te worden dan bij beloope van tijde ende bij poldere’.169 deel van de dijk gerekend vanaf Sint Maarten moest on derhouden en de twee Koggen de rest. Maar de dorpen in de Niedorper Kogge evenals Barsingerhorn en Haring- huizen in de Schager Kogge weigerden. Die hadden geen gemene zaak met Schagen willen maken bij de bedijking van Burghorn. Dijkgraaf en heemraden van het Geestmer- ambacht en de twee Koggen bepaalden echter in 1488 dat de Niedorper Kogge, Barsingerhorn en Haringhuizen evenveel aan het onderhoud van de Nieuwedijk moesten bijdragen als zij vroeger - verhoudingsgewijs - bijdroegen aan het onderhoud van de Oudedijk.170 Een dergelijke bijdrage aan het onderhoud van een nieuwe dijk heet dijkvelling, hoewel deze term eind 15e eeuw in dit geval nog niet viel in de stukken. ‘Vellen’ staat voor 'doen vervallen’. Er was een nieuwe dijk gelegd, waardoor de oude ophield zeewaterkerend te zijn. De functie van de oude dijk was vervallen, of anders gezegd de nieuwe dijk had diens taak overgenomen. In het gewoonterecht kwam 'dijkvelling' te staan voor een door bedijkers van buitendijkse gronden te eisen bijdrage van het land dat voordeel genoot wegens het vervallen van het onderhoud van de oude dijk. Ook de bijdrage zelf ging uiteindelijk 'dijkvelling’ heten.171 Hoe is dat gegaan nadat de Zijpe bedijkt was? Dit project van de bedijking van de Zijpe heeft zeer lange tijd 'in de pen gezeten, letterlijk. Er zijn octrooien voor bedijking afgegeven door graven en hertogen in 1388, 1443, 1477, 1486 en 1526. Bremer gaat uitvoerig in op de geschie denis daarvan.172 Belonje richtte zich in zijn proefschrift over de Zijpe vooral op de bestuurlijke-juridische aspec ten van de bedijking en stond daarom uitgebreid stil bij de dijkvelling.173 In het in 1552 door Karel V afgegeven octrooi aan Jan van Scorel voor de Zijpe wordt voor het eerst expliciet over 'dijkvellinge' gesproken. De keizer 171 BURGHORN VAN KWELDER TOT POLDER 169 170 172 173 RAA, polder Burghorn, inv.nr. 18, fol. 1r. De Vries (1876), 205-206; Numan (2015), 87. De Vries stelt dat ook de Burghorn moest bijdragen. Dit kon evenwel nergens bevestigd worden. Beekman (1905), 522-523. Het Woordenboek der Nederlandsche Taal geeft onder 'velling' aan: eertijds in noordelijke, Fries-Groningse streken voorkomend in de betekenis van 'boete' en gelijk te stellen met oud- fries: fellinge vredegeld, boete aan de overheid'. Bremer (1985), hoofdstuk 1 en 2. Belonje (1933), 8-9, 13-17, 43-49.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Kring van Vrienden van de Hondsbossche | 2019 | | pagina 69