De waterhuishouding:
de sluis en de molen
39
De afwatering van Burghorn
Op 22 januari 1456 verkregen de ingelanden van
Geestmerambacht op hun verzoek een privilege van
Philips de Goede waarin hij de uitwatering van hun
landen toestond via de Harkesloot liggende langs de
Schager Zijdewind.73 Het privilege verordonneerde de
bouw van sluizen aan het eind van die Harkesloot in de
dijk zodat via deze sloot uitgewaterd kon worden
ter zeewaerts in 't naelijc heersdiep over den souten
waert’, ofwel op zee in het nabijgelegen Heersdiep
over de Zijpe.74 Indien men te eniger tijd nieuwe dijken
aanlegde, dan mochten de ingelanden van het Geestmer-
ambacht door de buitenste dijk afwateren door sluizen
die op kosten van henzelf en anderen die daar bij gebaat
waren, aangelegd moesten worden. Het afwaterings
kanaal naar de sluizen moest komen te liggen tussen
twee dijken van voldoende hoogte en breedte. Natuurlijk
was men in Brussel hierbij niet over een nacht ijs gegaan.
Er zal vooraf onder andere advies zijn gevraagd aan
Willem de Bastaard, heer van Schagen.
De toekomstige contouren van de Burghorn
tekenden zich toen reeds af. We weten al dat Philips de
Goede ruim een jaar later, op 2 maart 1457, aan Willem
van Beijeren een bedijkingsoctrooi verstrekte. Hierin
werd geen aandacht besteed aan de afwatering van het
oude land. Dat was immers inclusief de financiering
al geregeld in het privilege van januari 1456. Philips
beperkte zich dus tot de grote voordelen verbonden
aan de bedijking voor de Schager en Niedorper Koggen
en het Geestmerambacht. De inham Burghorn vormde
'die alder sorgelicxste ende lastelicxste plecke van alder
dijckaedze van Gheestmanambocht (,..)’.75 Kortom, de
ingelanden van het Geestmerambacht mochten hun
handen dichtknijpen als dat stuk slik werd ingedijkt.
Ook is al besproken dat Burghorn bestempeld werd
als onderdeel van West-Friesland, buyten den
Vriesen dyck binnen Gheestmanambocht dyckaedze’,
aldus het octrooi.76 Zodoende was het redelijk
het Ambacht en de Koggen met het beheer van de
Nieuwedijk te belasten, temeer omdat zij van de moeilijk
te houden Oudedijk af waren, die ook nog 500 roeden
(ruim 1.500 m) langer was dan de Nieuwedijk.
Zowel Philips de Goede als Willem van Beijeren
kwamen naderhand nog enkele malen op de afwatering
van Geestmerambacht en de twee Koggen op de Zijpe
terug, al dan niet via een sluis in de Oudedijk, een kanaal
door Burghorn en een sluis in de Nieuwedijk. De opslib-
bing in het Zijpebekken maakte het nut van dergelijke
werken echter twijfelachtig en er zijn geen aanwijzingen
dat er werkelijk iets met de verleende privileges is
gedaan. Het Geestmerambacht was bovendien al in de
14e eeuw begonnen met een algehele heroriëntatie van
de afwatering op de Heerhugowaard. Vanuit de Waard
loosde men het overtollige water door spuisluisjes in
de Huigendijk op het Schermeer en via de Wisene en de
Rentersluizen noordwaarts op de Zuiderzee. In 1386
verleende Albrecht van Beijeren verder een privilege
tot de aanleg van de Langereis naar Aartswoud, waarin
de Wisene werd opgenomen. Ook voor de Schager en
Niedorper Koggen was de Heerhugowaard belangrijk.
Daarnaast kregen beide Koggen in of kort na 1335 de
beschikking over een spuisluis te Kolhorn.77
Na de voltooiing van de bedijking in 1461 moesten er
beslissingen genomen worden over de afwatering van
het nieuwe land. En dat deed Willem van Beijeren in
ordonnanties van 10 februari en 10 april 1463. Afgaande
op het eerste stuk had hij direct een sluis laten bouwen
in de oude zeedijk: een sluze die ic heb doen legghen
inden ouden zeedyck byden Hale om dair doer te
wateren mit dit nyeuwe bedycte lant op de Cogge
van Scaghen’.78 Afwateren op de Zijpe was namelijk
onmogelijk geworden. De gronden buiten de Nieuwedijk
lagen immers oorspronkelijk al op gelijke hoogte met
het slik van Burghorn. Na de inpoldering klonk dat slik
bovendien snel in met een stevige maaivelddaling tot
gevolg.79
Dat sluisje bij de Hale was echter kennelijk in
Schagen verkeerd gevallen. De waterhuishouding van de
Schager Kogge was al lange tijd problematisch.80 Boven
dien vormde de sluis een zwakke plek in de Oudedijk.
En wie kon garanderen dat de Nieuwedijk het bij hevige
storm zou houden? Daarom bepaalde Willem om te
BURGHORN VAN KWELDER TOT POLDER
73
74
75
76
77
78
79
80
RAA, AWGA, inv.nr. 16, folio XIXr.
RAA, AWGA, inv.nr. 16, fol. XIXv.-XXr.
RAA, polder Burghorn, inv.nr. 18, fol. 1r.
RAA, polder Burghorn, inv.nr. 18, fol. 1r.-1v.
Beenakker (1988), 58-85.
RAA, gemeente Schagen 1415-1813, inv.nr. 31.
Beenakker (1988), 88.
Beenakker (1988), 82-85.