De heerlijkheid Burghorn 29 Los van Schagen In het octrooi van 2 maart 1457 waarin hij toestemming verleende de hoek slik tussen Sint Maarten en de Burghorn tot land te maken, regelde Philips de Goede ook het bestuur. Het werd een zelfstandige heerlijkheid, maar wel 'gheannexeert ende gheënight’ met Schagen in handen van Willem. Dat hield in dat het ging om een hoge heerlijkheid, met hoge, middele en lage jurisdictie: Dat was de situatie vanaf de datum van het octrooi, dus al in de periode dat de werkzaamheden voor de inpolde ring aan de gang waren, zodat ook in die periode van een jaar of vier in totaal er recht gesproken kon worden. Dat was geen luxe, want bij dit soort werkzaamheden waren vele arbeiders betrokken en moest goed orde gehouden worden, mensen zijn mensen. Willem van Beijeren, bastaard van Holland, eerste heer van Schagen, was dus ook de eerste heer van Burghorn. Hij had echter andere plannen en het kan heel goed zijn dat Philips de Goede daarvan al op de hoogte was op het moment dat hij het octrooi uitgaf. Het hele project was immers bedoeld ter ondersteuning In een hoge heerlijkheid had de heer het recht lijfstraffen tot en met de doodstraf op te leggen. Hij bezat het tiend recht - hij kon dus van alle opbrengsten van het land het tiende deel opeisen - het molenrecht en de rechten be treffende jacht en visserij. De boetes opgelegd in de hoge en de middele jurisdictie vloeiden in zijn kas. En verder droegen de schepenen - in zijn naam - in de steden en dorpen van de heerlijkheid zorg voor alle soorten over eenkomsten tussen de ingezetenen. Bovendien konden in een heerlijkheid alle inwoners op hun niveau worden 'berecht", dus ook welgeborenen door welgeborenen. Iedereen had het recht van hoger beroep bij een hoger rechtscollege. 'Ende daertoe hebben wij denzelven Heren Willem ende zijnen erven gegonnen ende gegeven gonnen ende gheven mits desen zelven brieve alle die heerlicheyt hoghe middele ende laghe vanden voorscreven polder mit alinghen [algehele] nutscappen profiten ende verval len daer toe behoerende tot vermeerderinghe zijne heerlicheyt van scaghen (,..)’.44 van Willem en zijn nageslacht. In 1463 kwam Willem hierop terug. Hij wilde zijn jongste zoon, ook Willem geheten, laten belenen met de heerlijkheid Burghorn en deze loskoppelen van de heerlijkheid Schagen. Hij gaf Philips te kennen dat hij inmiddels 'zeer out van dagen’ was en als hij zou sterven bleven zijn twee jongste zonen zonder bezit achter. Daarom verzocht hij aan Philips 'tot behoef [van] Willem van Scaghen zijnen joncxsten zoen op te draghen ende over te gheven die heerlickheyt van enen nyeuwen landekijn dat hy onlancx mit zynen hulperen heeft doen bedycken in die Zype (,..)’.45 Philips de Goede willigde zijn verzoek hiertoe in. De jongste zoon werd op 22 februari 1463 beleend met de heerlijkheid Burghorn, inclusief de inkomsten uit de tienden en het eigen bezit van 105 geersen (30% ha) land in de polder.46 Het vermoeden is gewettigd dat zijn vader hiermee had gewacht totdat deze zoon 20 of 25 jaar oud was en daarmee handelingsbekwaam was volgens de conventies van die tijd.47 De inkomsten uit een dergelijk poldertje waren voor alle partijen welkom, voor Philips’ kas omdat die altijd hongerig openstond, en voor Willem van Beijeren. De heerlijkheid Schagen en alle andere inkomsten die hij genoot, leverden een behoorlijk bedrag op, maar zijn gezin was groot en ook de status van zijn kinderen vroeg veel geld.48 Willem van Beijeren was 73 of 74 jaar oud toen de Burghorn ingedijkt was. Hij was voor de tweede maal getrouwd en had de zorg voor zes (of zeven) volwassen kinderen.49 De twee dochters waren inmiddels goed getrouwd, maar hadden wel recht op een vast jaarlijks inkomen. In 1444 had Philips de Goede toegestaan dat alle kinderen, op de oudste na, jaarlijks een bedrag uitgekeerd kregen uit de inkomsten van de heerlijkheid Schagen en uit de inkomsten van de visserij van de Schager en de Niedorper Koggen.50 Zo’n toezegging gold levenslang. 50 BURGHORN VAN KWELDER TOT POLDER 44 45 46 47 48 49 RAA, polder Burghorn, inv.nr. 18, fol. 2v. RAA, polder Burghorn, inv.nr. 18, fol. 5r. RAA, polder Burghorn inv.nr. 88 fol. 5r.-5v.; inv.nr. 18, fol. 5r-6r. Janse (2009), 182; Ankum (1976); Fockema Andreae (1888), 3-19, 23-34. Janse (1998), 163-204. Hij had bij zijn vrouw vijf wettige kinderen, maar daarnaast een bastaard zoon (Antonius) en -dochter (Belye). Voor deze beide kinderen werd op een andere manier gezorgd. HNA, heerlijkheid Schagen, inv.nr. 51.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Kring van Vrienden van de Hondsbossche | 2019 | | pagina 29