16
Eigendomsrechten
Motieven en voorwaarden17
dus is het volgens onze tijdrekening 2 maart 1457.
Ruim een jaar na het hierboven genoemde privilege
van 22 januari 1456 betreffende de afwatering van het
Geestmerambacht. Zonder twijfel was Willem als hoveling
op de hoogte van de reeds lang circulerende plannen voor
de inpoldering van het Zijpebekken. In dat kader past zijn
plan om met de Burghorn althans een deel(tje) van de
Zijpe droog te maken zoals gezegd als een stukje in een
puzzel. Het was echter gemakkelijker gezegd dan gedaan.
De heer van Schagen moest nog heel wat hindernissen
overwinnen voordat de eerste spade de grond in kon.
Van wie het stuk slik, de latere polder Burghorn was,
staat vast. Het was het bezit van hertog Philips de Goede.
De heerlijkheid Schagen grensde er ten noordoosten aan,
de grens werd gevormd door de Oudedijk, toen nog de
Oude Zeedijk. De heerlijkheden Callantsoog en Petten
grensden er ten westen aan, de grens werd gevormd
door het Sint Maartenszwin. Die grens werd vastgesteld
in het charter van 1421, waarin Jan van Henegouwen
Jan van Egmond beleende met de heerlijkheden Petten,
Warmenhuizen en Harenkarspel.
Het gebied tussen deze vijf heerlijkheden was
van oudsher van de graaf. Het gaat om de oude gemeente
Sint Maarten met Krabbedam, Eenigenburg, Sint Maarten,
't Rijpje en Valkkoog met de dijk tussen Krabbedam
en Sint Maarten en de woeste gronden die daaraan
grensden tot het Sint Maartenszwin.16 Daardoor kon
Philips de Goede deze ham of hoek sliks aan Willem van
Beijeren schenken in vrij eigendom. Vanaf het moment
van de schenking hoorde deze hoek slik, de latere polder
Burghorn, als een onvervreemdbaar leen bij Schagen.
Daardoor was ook medewerking van Philips nodig
toen Willem van Beijeren verzocht zijn jongste zoon
Willem te belenen met de Burghorn als aparte heerlijk
heid, waarover verderop meer.
Wat waren de motieven die alle betrokkenen ertoe
brachten dat stuk slik van 300 hectare af te dammen van
de Zijpe? Willem van Beijeren, bastaard van Holland,
zag een mogelijkheid tot vergroting van zijn inkomsten
en zijn prestige. Hij was daar open over. Hij had 'om zijn
eighen bate groot begheren’ in het project. Hij moest ook
denken aan het veilig stellen (nog veiliger stellen) van
de positie van zijn nageslacht. Met andere woorden, het
kwam Willem en zijn kinderen en verdere nageslacht ten
goede, die konden met de opbrengsten van de nieuwe
polder hun adellijke staat beter ophouden. Je ziet Willem
hierbij ja knikken. Hij was toen 70 jaar oud en had niet
zo lang meer te leven. En hij hoefde er niets tegenover
te stellen, ook al kostte de hele bedijking hem veel geld
en moeite en was de hele onderneming een hachelijke
zaak: dattet hem comen soude tot grooten ende
zwaren coste ende al dien cost leggen moeten optie
aventure Goids tegen der zee’. Zijn medebedijkers en
geldschieters ging het naar alle waarschijnlijkheid uitslui
tend en alleen om het rendement op hun investering in
de bedijking.
Philips de Goede voerde in het octrooi aan dat
het land achter de Valkkogerdijk eigenlijk permanent
gevaar liep. Niet alleen dat land direct achter de dijk,
maar ook het land van Holland dat daar weer achter lag.
Al dat land verkeerde, 'in zeer grooten anxt ende vreeze’,
inclusief Philips eigen 'vroonlande ende allen onsen
ondersaeten die in der dijckaedze vanden voorscreven
vriesen dijck gelandt zijn’. Voor hem was dat al argument
genoeg. Toch had de Valkkogerdijk, de Schagerdam, zelfs
tijdens de Sint Elisabethvloed van 1421 geen krimp
gegeven. Er waren doorbraken, maar die waren elders,
tussen Sint Maarten en Eenigenburg en in de Oudendijk
bij Schagen. De plek werd weliswaar omschreven als
zeer zorgelijk, maar de Valkkogerdijk was kennelijk hoog
en sterk genoeg.
Een tweede argument was dat door de nieuwe
afsluitdijk circa 800 roeden (zo'n 2,7 km) zeedijk tot
eenvoudig te onderhouden binnendijk werd gemaakt.
Tel uit je winst. Het onderhoud van deze nieuwe dijk
legde Philips daarom in handen van degenen die de
Valkkogerdijk (de Vriezendijk) en de Oudedijk tot dan
toe onderhielden, het Geestmerambacht en de Schager
en Niedorper Koggen. De hoefslagen of vakken waarin
het onderhoud van de Oudedijk was verdeeld, gingen
over op de Nieuwedijk naar gelang de oppervlakte van
de landerijen van de verhoefslaagden. De Burghorn werd
dus binnen West-Friesland getrokken en de Nieuwedijk
tot onderdeel van de West-Friese Omringdijk gemaakt.
Anders ging ook moeilijk omdat, zoals in het octrooi
werd opgemerkt, inden polder lettel lants
wesen sal nae grootheijt ende lancheijt zijns dijcx’.
Voorts verordonneerde het octrooi dat het Geestmer
ambacht de Nieuwedijk moest maken volgens de bevelen
van Willem van Beijeren of diens opzichters. Kennelijk
werd op dit punt weerstand verwacht omdat de stad
houder en raad van Holland machtiging kregen tegen
personen die weigerden of in gebreke bleven op te
treden 'an hoere lijve ende goeden’.
De oude dijken, dan slaperdijk, kwamen ten
bate van Willem en 'degenen die van tsijnen wegen
dijcken sullen’. Zij kregen de baten van die dijken en de
zeggenschap erover. De looptijd van het octrooi werd op
een prettige termijn van 10 jaar gesteld ingaande op de
datum van de verlening ervan.
BURGHORN VAN KWELDER TOT POLDER