De bedijking: het octrooi
15
Aan de bedijking zijn vele aspecten te onderscheiden.
Wat ging eraan vooraf? Wie nam of namen het initiatief?
Wie raakten erbij betrokken? Hoe werd een en ander
georganiseerd en betaald? Wie deden het werk? Hoe
lang deed men erover? En tenslotte, hoe werd het land
ingericht nadat het eenmaal was drooggevallen?
Op 22 januari 1455, 'nae den loop van onsen
Hove’ - dat is in onze jaartelling 145 69 - verleende Philips
de Goede een privilege aan het Geestmerambacht waarin
hij de afwatering van het Geestmerambacht naar het
noorden toe regelde.10 Overigens voor de zoveelste keer.
Er was reeds een andere afwateringsmogelijkheid naar
het noorden, die al in de 14e eeuw functioneerde, name
lijk de Langereis. Maar dat was niet voldoende om het
gebied van het Geestmerambacht genoeg te ontwateren.
In het nieuwe privilege van begin 1456 werd precies be
schreven wat de ingezetenen van het Geestmerambacht
mochten doen en moesten laten.
De maatregel van Philips bevat een passage die
in het verband van de aanstaande bedijking van Burghorn
de aandacht trekt. Het water dat door de sloot aan de
westkant van de Tolkerdijk - de naam van de Zijdewind
tussen de Schagerwiel bij Schagen en Tolken - naar
het noordwesten stroomde, moest de Valkkogerdijk
passeren door een sluis. Het gaat volgens het privilege
zelfs om twee sluizen waardoor het overtollige water in
de richting van de zee naar het nabijgelegen Heersdiep
over de zoute waard, dat wil zeggen over de Zijpe, kon
weglopen. Mocht het nu zo zijn, liet Philips weten,
dat men in de nabije toekomst nieuwe dijken zou
bouwen - andere dan er reeds waren - dan mocht het
Geestmerambacht afwateren door een in die nieuwe dijk
voor eigen kosten te bouwen sluis. Dat kan alleen maar
betekenen dat Philips de Goede en zijn Raad rekening
hielden met een door wie ook nieuw te bouwen dijk,
en wel de dijk tussen Sint Maarten en Burghorn.
Het privilege bepaalde:
Die dijk zou binnen afzienbare tijd een hindernis vormen
voor de afwatering van het Geestmerambacht. De inge
zetenen en ingelanden van dat ambacht moesten zich
echter maar niet ongerust maken. De afwatering van hun
gebied zou niet in gevaar komen als ze zelf een sluis in
die nieuwe dijk aanlegden.
In hoeverre Philips en zijn Raad nog verder
vooruitkeken, daarover laten ze zich niet uit. Voor nu is
van belang dat eerdere plannen met betrekking tot de
bedijking van de Zijpe in 1456 niet op tafel lagen, ook al
lagen ze nog vers in het geheugen. In 1438 had Philips de
Goede geprobeerd de graven Van Egmond en Brederode,
de leenmannen van Petten en Callantsoog, te interesseren
voor een bedijking van de Zijpe. Dat lukte niet, ze deden
niet mee. In 1443 was de situatie zo kritiek dat Philips
zelfs een bedijkingsoctrooi uitgaf. Ook dit leidde niet tot
bedijking.12
Belonje stelt ronduit dat uit de verlening van
het octrooi voor de Burghorn in 1456 blijkt dat hoger
hand inderdaad de plannen tot bedijking van de Zijpe
had laten varen.13 Daar is wel wat voor te zeggen. Philips
gaf in feite immers 300 hectare van de Zijpe weg, die hij
anders zelf, al dan niet met anderen, had kunnen bedijken
zonder dat het ook maar één cent dijkwerk meer had
gekost. Andersom bezien, juist omdat hij de hoop had
laten varen, paste het initiatief van Willem van Beijeren
goed in het straatje om althans de druk op een paar
dijken rond een oude doorbraak bij Schagen te vermin
deren en dat is mijns inziens het geval geweest gezien de
opmerking in het bedijkingsoctrooi voor de Burghorn:
die voorscreven Zijpe is ongedijct gebleven ende en
es nijet gescepen [geschapen] ghedijct te worden dan bij
beloope van tijde ende bij poldere
Het door Philips de Goede aan Willem van
Beijeren, bastaard van Holland, heer van Schagen,
verleende octrooi voor de bedijking van de Burghorn
is van 2 maart 1456.15 Dat jaar is Pasen op 28 maart,
'Ende sullen de uuijtgangen der voorscreven sluijssen
wesen ter zeewaarts int naelijc Heersdiep over den
souten Waert. Ende oft gebeurde dat men tot eeniger
tijt daer nieuwe dijcken voorsloege anders dan nu
aldaer sijn soe sullen dan die van Geestmaerambocht
voorscreven duer den uuijtersten dijcken mit sluijssen
mogen waeteren ten costen van hun selve ende van die
gene die daer mede gebaet sullen mogen wesen (.)’.11
BURGHORN VAN KWELDER TOT POLDER
10
11
12
13
14
15
Aan het hof van Philips hanteerde men de zogenaamde paasstijl, dit wil
zeggen dat het jaar liep van pasen tot pasen. Tegenwoordig hanteren we
de jaarstijl waarbij het nieuwe jaar op 1 januari begint. Ruwweg de eerste
drie maanden vielen dus nog onder het oude jaar beschouwd vanuit de
jaarstijl.
RAA, AWGA, inv.nr. 16, fol. XIXr.-XXv.
RAA, AWGA, inv.nr. 16, fol. XIXv.
Belonje (1933), 2-4.
Belonje (1933), 5.
RAA, polder Burghorn, inv.nr. 18, fol. 1r. Zie bijlage.
Zie bijlage.